Foto van de bank?

 

‘Mag ik dan een foto van de bank maken?’ Mijn cliënte laat de vraag waarmee ze me overvalt behoedzaam klinken. Ze staat al recht. Ik ken haar niet als een deurklink-vragen-steller. Dat ze het zo doet, maakt me alert. Over een maand ronden we ons werk af. ‘Ik zou zó graag een aandenken willen’.

 

Dat de bank van je therapeut een speciale betekenis kan hebben, is me niet helemaal vreemd. Het daagde me pas echt hoe gehecht ik was geraakt aan dat meubel van mijn eigen leertherapeut, toen in 2018 het boek ‘Freud in de sofa, de bank in de praktijk’ uitkwam. Ik kocht het omdat ik het wel grappig vond dat iemand de moeite had genomen om al die varianten op de door analytici gebruikte sofa’s te verzamelen. Een zekere nieuwsgierigheid naar het interieur van collega’s dat ik met deze aanschaf ongegeneerd de vrije teugel kon geven, speelde vast mee. Tot mijn verrassing kwam ik een foto tegen van de bank waarop ik een behoorlijk aantal uren had doorgebracht. Tot mijn aangename verrassing, moet ik bekennen. ‘Hé, mijn bank!’, riep ik, mijn wederhelft uit zijn eigen lectuur halend. Voor het gemak abstraheerde ik dat op betreffende bank ook nog talloze ándere cliënten gezeten en gelegen hebben. Dat mijn therapeut er technisch gezien eigenaar van is, hinderde ook niet. Voor even was het dus gewoon mijn bank. Waar mijn leertherapeut achter had gezeten en de kunst verstond om ongezien onmiskenbaar bij me te zijn. Het was dat gevoel dat de foto levendig opriep, die geduldige en standvastige aanwezigheid.

 

En nu wilde mijn cliënte een foto van mijn bank. Vriendelijk zeg ik haar dat ik er even over na wil denken en voel me acuut wreed. Een gevoel dat aan me blijft kleven als ik verslag maak van de sessie. Ze reageert met een voorzichtig hoopvol klinkende: ‘oké’ waarmee ze ‘dat is in ieder geval beter dan nee’ lijkt samen te vatten.

 

Ook na de analytische opleiding tast ik wat in het duister hoe de afronding van een therapie er precies uit zou moeten zien. Daar ben ik niet alleen in. Glen Gabbard (2009) weet het ook niet. Dat is een geruststelling. Hij schrijft zelfs dat die twijfel er moet zijn omdat een analytisch proces hoogst individueel is, en de afronding ervan eveneens idiosyncratisch. Het maatwerk behoeft telkens opnieuw reflectie, liefst samen met je cliënt. Het termineren is een co-construct van het therapeutische koppel dat uit elkaar gaat.

 

Maar wat zou wijs zijn in het kader van déze therapie met déze cliënte? Past de behoefte aan een tastbare herinnering én het kenbaar maken daarvan bij de thema’s waarmee de jonge vrouw op die bank de confrontatie aanging? Zou het kunnen dat dit zo’n therapie is waarbij de afronding een recapitulatie van de problematiek teweeg brengt en waarbij de cliënt dan een nieuwe, minder belastende oplossing kiest (Kernberg, 2007)?

 

De vijfentwintig jarige vrouw komt uit een expat milieu. Vader eiste bij elke overplaatsing van alle gezinsleden dat ze zich beperkten tot 2 dozen persoonlijke spullen. Ze ontdeden zich in dwingende opdracht verder van alle boeken, speelgoed, snuisterijen, huisraad. Meubels gingen sowieso nooit mee, die hoorden bij de huisvesting waar de multinational voor zorgde. ‘Zo ongeveer elke twee jaar kreeg ik gewoon alles nieuw op de volgende nieuwe plek’. In het begin van haar therapie was dit gewoon een mededeling. Later kwamen de tranen, het gemis, de eenzaamheid, het ontheemde gevoel. Nieuw was niet leuk. Ze heeft op deze bank vele uren doorgebracht, met groeiende empathie voor het ontredderde kind in het volgende nieuwe bed dat het hare genoemd werd, tussen de nieuwe lakens zonder de vertrouwde kabouterafbeeldingen. En die ene keer ook met een nieuwe knuffel. Lammiekonijn was per ongeluk achtergebleven ergens in een wachtruimte op een luchthaven. ‘Bij de volgende tussenstop werd een nieuwe gekocht, daarmee was de kous af.’

 

Kernberg (2007) wijst er op dat de reactie op termineren wat voorspelbaar is aan de hand van de reacties op separaties gedurende de behandeling. Ik herinner me haar aanvankelijke onverschilligheid op onderbrekingen waarachter de woede schemerde, ‘ik kan heus wel even zonder’. Het klonk verwijtend. Later kwam er openlijke boosheid omdat ‘jij per se op vakantie moet’. Toen dat aarzelende verdriet, de verwachting dat ik dat belachelijk zou vinden. En er was die sessie na mijn vakantie toen ze me zei dat ze een extra tissue had meegenomen de laatste zitting ervoor, ‘zo had ik iets van hier’. Het voelde als opbiechten voor haar. De angst om daarom uitgelachen te worden hing in de kamer. Haar behoefte aan een soort transitional object en haar vermogen om daar naar te luisteren, had mij een tikje ontroerd.

 

Is de nog te maken foto de nieuwe tissue? Waarom precies van de bank? Moet dat een concrete herinnering aan haar harde werken worden, en het krijgen ervan het bewijs dat de behoefte aan een aandenken (h)erkend is? Wat gebeurt er als ik er op in ga? Demp ik dan de gevoelens die zouden opkomen wanneer ze haar therapie zou stoppen hierzonder? Welke kans mis ik dan?

Ze kiest dit keer niet voor stiekem. Ze kan voelen én delen dat ze een behoefte heeft. Dat is een ongelofelijk verovering in de context van haar verhaal. Het idee dat ik dat niet zou valideren en daarmee ons werk onderuit haal, is niet bepaald lonkend. De manier waarop ze het vroeg verraadt dat ze het spannend vindt. Het is zeker niet vanzelfsprekend, erkenning krijgen. Maar moet die validatie in de vorm van zoiets concreets als een foto? Opnieuw dat gevoel dat ik wreed ben als ik weiger.

 

‘Ik wil een aandenken aan het feit dat dingen kunnen veranderen en toch blijven’, licht ze de volgende sessie toe. Inwendig lach ik mezelf goedmoedig even uit. Natuurlijk ligt het voor haar nog weer anders dan ik bedacht had. Dat is precies de reden waarom het in dit vak niet zo handig is om er van uit te gaan dat je iets ‘wel snapt’. Haar gaat het niet zozeer om een aandenken aan haar harde werken hier. De bank is ooit voor even verdwenen. Ik liet hem herbekleden. De stoffeerder had me met de timing overvallen. Plots was na een hele tijd wachten de bestelde stof eindelijk daar. De vertrouwde bank werd opgehaald, en ik werd voorzien van een tijdelijke vervanging. Degelijk, daar niet van, maar wel ánders. Dat had ze heel naar gevonden. Het hele gebeuren maakte haar gemis aan continuïteit levendig. Toen de bank terug was, moest ze wennen. Kort daarna had ze besloten dat ze de eerste luie stoel die ze aanschafte toen ze ging studeren en die ze naar elke nieuwe plek mee verhuisd had, niet weg hoefde alleen omdat de stof inmiddels helemaal doorgesleten was. Ze had hem in een nieuw jasje laten steken, vertelt ze nu. ‘Zie je, dat was zo fijn, dat ie er nog was daarna, zij het een beetje anders, net als deze bank. Hier heb ik het voor het eerst ervaren, dat dat kan’. O, denk ik, ja, haar afscheid laten nemen zonder een kleine token van continuïteit, dat zou wreed zijn. Lammiekonijn moest maar geen twee keer verloren gaan midden in een transitie.

 

Een paar maanden na het afronden van de therapie vind ik in mijn mailbox een digitale kopie van haar foto van mijn bank. Ze heeft de foto bewerkt. Ik herken hem haast niet, en ook weer wel. Hetzelfde, maar dan anders.

 

 

BIRGIT DE CNODDER

 

 

Leestip

 

Gabbard, G. O. (2009). What is a “Good Enough” Termination?. Journal of the American Psychoanalytic Association 57:575-594

 

 

Kernberg e.a. (2007). Handbook of Dynamic Psychotherapy for Higher Personality Pathology (DPHP). The termination phase. Blz. 222-228

 

 

Mechelen, van, R. (2018). Freud in de sofa, de bank in de praktijk. De Nieuwe Lelie

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *