Wat is het nummer?

 

‘2468943556091 heeft gebeld. Graag zo snel mogelijk terugbellen op 06 etc.’ Ik heb crisisdienst voor de afdeling vandaag en dus komen dit soort oproepen bij mij terecht. Mailen over een cliënt mag al een tijdje niet meer met diens naam. In plaats van die naam moet dat met het dossiernummer. Dat is de schuld van de privacywetgeving. Het gebruik van zo’n cijferreeks is in dat licht uiterst effectief: het is niets zeggend. En dat blijft het ook, want de nummers zijn zo lang dat met een beetje normaal geheugen geen mens kan onthouden welke medemens er achter schuil gaat. Het is slechts een nummer tot je opzoekt over wie het gaat. Telkens weer.

Een tijdlang hadden we een soort overgangsregeling. Toen bestond het nummer uit iemands initialen en het geboortejaar. Je eigen cliënten herkende je derhalve wel en als je dienst had wist je nog voor je het dossier opgezocht had of je van doen zou krijgen met een adolescent of eerder met iemand op leeftijd. Als je collega de moeite had genomen om de mail te beginnen met bijvoorbeeld meneer initialen&nummer, dan was het geslacht (meestal) ook al helder. Maar dat was niet anoniem genoeg en nu zijn er dus die willekeurige cijfercombinaties. De naamloosheid ervan werkt vervreemdend.

 

‘Zal ik dat nummer op mijn arm laten tatoeëren, dan weten jullie de volgende keer misschien wie ik ben?’. De sneer vult de kamer. Ik zie de man niet voor het eerst. Hij doet geregeld beroep op de crisisdienst. Hij is een van die mensen die ‘uit de boot gevallen zijn’ om het met Dirk De Wachter te zeggen (interview Humo, 2021). U weet wel, die speedboot waar aan de achterkant geen relingen zitten en waar velen uitgeslingerd worden. Hij ziet er wat onverzorgd uit. Zijn kleren hebben al een tijdje geen wasmachine gezien en zijn gebit zou baat hebben bij een bezoek aan de tandarts. Hij heeft hele constructies in zijn hoofd die bedoeld zijn om hem te helpen het hoofd toch enigszins boven water te houden, zo dobberend in het water en die boot achterna kijkend. Ze doorstaan zo hier en daar de realiteitstoetsing niet goed (Ogden, 2022) en zijn doorspekt met omnipotent aandoend denken waarin hij op zijn manier alles onder controle heeft. Hij heeft ‘de maatschappij’ afgezworen en de daarin alomtegenwoordige afwijzing van wie hij is in een soort triomferende minachting omgekeerd (Klein, 1935). Hij leeft in de parallelle wereld in zijn hoofd waar het beter is. Als die andere wereld daar teveel aan morrelt, komt hij bij de crisisdienst terecht. Meestal flink boos over de stompzinnigheid van die wereld waartoe die dienst eigenlijk ook behoort. Zo ook nu, en hij uit die woede met een impliciete en tegelijk choquerende verwijzing naar die inktzwarte passage van de geschiedenis. Een deel van mij reageert als de professional die vragen heeft bij de grootte ervan. Wat zegt dit over de objectrelaties? Wie of wat maakt hij van mij en mijn collega? Maar die vragen zijn misschien tegelijk wel een beetje eigen afweer om het ongemakkelijke van die cijfertaal niet ook te voelen.

Ik had hem uiteindelijk uitgenodigd om te komen en tijdens het consult een collega gebeld voor overleg. Omdat ik niet óver hem in gesprek wilde gaan maar mét hem had ik de collega op de speaker gezet. ‘Mag ik het nummer eerst even?’, was diens openingsvraag geweest. Hij wilde vast het dossier opzoeken in het EPD, het elektronisch patiëntendossier. Het nummer is de snelste manier om dat te doen. Niet iemands naam. Als ik het binnen laat komen voel ik het ook, dat dehumaniserende van een mens aanduiden met een nummer. Een aanduiding waarmee volstrekte abstractie gemaakt wordt van iemand.

 

‘Tatoeëren’. Ik herhaal het woord, niet eens vragend. ‘Ja, zoals ik die engel heb op mijn bovenarm’. Ik ben even in verwarring. Misschien alludeerde hij helemaal niet op waaraan ik dacht en is die associatie alleen van mij. Ik verzacht het even voor mezelf door te bedenken dat ik net ‘De tatoeëerder van Auschwitz’ gelezen heb, om me dan te realiseren hoe vreselijk ik dit systeem kennelijk vind dat ik zojuist de link gelegd heb.

 

Mijn collega’s en ik wenden ontstellend snel aan deze manier van communiceren over cliënten. Mogelijk was dat de manier waarop we met het onbehagen over deze instellingscultuur probeerden om te gaan*. Toen het mailen met nummers een paar maanden in zwang was, kreeg ik een mail met als titel ‘Wolf Ruich en Merel Suijsie**’. Ik opende het mailtje niet maar zette het in de lijst ‘niet heel urgent’. Die is lang. Soms ruim ik er een deel ongelezen van op. Het kwam van een collega die ook bekend staat als schrijver van fictie. ‘Wat leuk, een nieuw stukje, klinkt als een parabel’, had ik gedacht. En ik had me dapper voorgenomen het later te lezen. Drie weken later kreeg ik een pinnige mail. Stonden deze mensen nou eindelijk op de ‘wachtlijst partnerrelatietherapie’? Nee, helaas nog niet. Uiteraard heb ik dat recht gezet. En ik heb me geschaamd dat ik het nieuwe systeem zo snel geadopteerd had; het was niet eens bij me opgekomen dat de mail van mijn collega, spijts de wat typische namen, over echte mensen zou kunnen gaan. Het stel was overigens nog geen therapie misgelopen. Genoemde wachtlijst is langer dan 3 weken. Zou ik me daar dan niet beter druk over maken in plaats van over een systeem dat geheel in lijn is met de eisen van de wet? Nou, het hele cijfergedoe laat ook daar zijn invloed gelden. Het zijn allemaal nummers die wachten. Nummer 9468643456492 staat op plek nummer 165 en is over 5 maanden aan de beurt. Zelfs ‘het been van kamer 23’ klinkt persoonlijker.

Of ik dan misschien een alternatief heb voor het gebruik van nummers? Nou, de ICT beveiliging zo maken dat, eenmaal ingelogd op het systeem van de instelling, we mensen bij hun naam kunnen noemen zonder dat hun gegevens daarmee op straat komen te liggen? Maar wellicht doorstaat zo’n wens de realiteitstoetsing van wat ICT vermag niet.

De naam van een cliënt mag dus voorlopig niet in de titel van een mail, noch in de tekst. Over diezelfde mail worden wekelijks lijsten rondgestuurd met de cliënten die in het MDO, multidisciplinair overleg, moeten besproken worden. De namen netjes onder elkaar in de Excel bijlage zonder wachtwoord. Ik hou wel van een beetje inconsistentie. Het heeft iets menselijks.

 

Daar heeft de drenkeling bij mij in de kamer niets aan. En aan een uitleg wat de bedoéling is van dat numerieke gehannes ook niet. Wat hem betreft hééft zijn dossier geen nummer, hij ís er een voor ons. Zo werkt dat als gedachten en werkelijkheid teveel samen vallen en dit is niet het moment om dat te tackelen, zo in volle crisis.

‘Oh, je engel, ja’, reageer ik. Ik heb hem op mijn netvlies. Het is een tattoo met veel kleur. ‘Ja, Herman.’ Een EPD dat werkt met een persoonlijk symbool om in te schuilen en kenbaar mee te zijn, schiet door mijn hoofd, dat vind ik nou een sympathiek alternatief. De ICT jongens gaan mij vast meewarig aankijken.

 

* naar: Het onbehagen in de cultuur, Freud, 1930

**Namen gefingeerd, uiteraard, net als 2468943556091

 

 

 

BIRGIT DE CNODDER

 

Leestip

 

Klein, M. (1935). A contribution to the psychogenesis of manic-depressive states. In: Contributions to Psycho-Analysis, 1921–1945. London: Hogarth, 1968, 282–310

 

Morris, H. (2021). De tatoeëerder van Auschwitz. Harper Collins

 

Ogden, T.H. (2022). 6. On three forms of thinking: Magical thinking, dream thinking, and transformative thinking. In: Arundale, J. (ed). The Omnipotent State of Mind. Psychoanalytic Perspectives. Routledge.

 

https://www.chhoonaa.com/actualiteit/interview-dirk-de-wachter-en-paul-verhaege-humo/

 

1 gedachte over “Wat is het nummer?”

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *