‘Ik neem mijn koffie even mee’. Mijn patiënt staat op, roert nog even omstandig met het plastic roerstaafje in het kartonnen bekertje en loopt dan met me mee naar de spreekkamer. Ik meen een zweem van triomf in zijn ogen te zien. Hij zet het drankje voor zich op de lage tafel terwijl hij plaats neemt en morst wat op de grond. Het doet me denken aan wat je op sommige bankjes in een park wel eens gekerfd ziet: ‘I was here’. Hij veegt de onderkant van het bekertje schoon aan zijn broek en vouwt zijn handen eromheen, kneedt het zacht, als een kleinood dat hij koestert. Ik kijk naar hem, wacht even af wat er komt. Hij kijkt me geamuseerd aan. ‘Wat dit kan betekenen?’. Ik trek een wenkbrauw licht op, glimlach, eerder met mijn ogen dan met mijn mond. Ja, wat dit alledaagse, zo ingeburgerde ritueel in de context van een therapiezitting zou kunnen betekenen is inderdaad wat ik me afvraag. En ook of hij zich dat eveneens kan afvragen. Hij gaat er op in. ‘Ik kon het niet laten, het voelde als een soort recht’. Dan ietwat beschaamd: ‘en ik zag dat diegene die net bij je buiten kwam een bekertje weg gooide’.
In de GGZ resoneert de Nederlandse cultuur waarin koffie diep verankerd is als symbool van gezelligheid, troost en geaccepteerde ‘upper’ die de middagdip van drie uur helpt te overwinnen. Tot Corona kwam was het verstrekken van koffie ook op de afdeling waar ik werk heel gewoon. Menige traan of vloek werd gesmoord in een slok koffie. De vraag wat er zou gebeuren als iemand niet zou drinken op het moment dat de beweging naar het bekertje ingezet werd, leverde soms inzichten op, soms eenvoudigweg de opmerking: ‘Dan heb ik dorst’.
Bij het uitbreken van de covidcrisis werd het apparaat in de wachtkamer dat iedereen vrij kon bedienen als potentiële bron van besmetting in de ban gedaan. ‘Buiten dienst vanwege de pandemie’, zei het A4-tje dat er op kwam te hangen. De boodschap ontregelde sommigen. Bij een aantal patiënten werd een ‘tekort gedaan gevoel’ aangeprikt. Ik merkte in de tegenoverdracht bij tijd en wijlen ongeduld en een vleug irritatie over de grootte van een reactie op het moeten missen van een kleinigheid die hoogstens een uurtje ontbeerd moest worden. In andere gevallen was een ongemakkelijk gevoel mijn deel, een snipper gêne over het feit dat ook dít er nog eens bij kwam en ik ze machteloos toekijkend overleverde aan dit zoveelste onrecht.
De patiënten die ik zie voor psychotherapie deden op mijn verzoek al niet aan koffie tijdens de sessie. Eentje merkte op: ‘Nu is iedereen gelijk’. Ik had overduidelijk iets gemist in wat ze vond van die koffieloze sessies bij mij.
‘Vraagt u gerust een kopje koffie aan uw behandelaar’. Grote knalblauwe letters in een keurige plastic houder. Je kon er als patiënt niet naast kijken. Het bordje stond ongeveer een maand of vier na het eerste generale verbod bij de koffieautomaat in de wachtkamer.
Een deel van de patiënten slaakte de spreekwoordelijke zucht van verlichting. Een gesprek zonder iets te drinken erbij was moeilijk te verteren geweest. Dat iets te drinken nu via de behandelaar geregeld kon worden, gaf interessante dynamiek. Er ontstond onmiddellijk rivaliteit tussen de enkele op anderhalve meter zittende wachtenden. Wie van ons krijgt het spontaan aangeboden, en wie moet vragen. Nu het weer kon, vroegen ook mijn patiënten om koffie, zelfs diegenen die er voor de hele crisis niet naar taalden. Het voelde soms wreed om het te weigeren en occasioneel verwaarlozend om het wel te verschaffen. Drinken tijdens de sessie bevordert de afweer. Vaak wordt het niet gedaan in een psychodynamische setting. Dat liggend koffie drinken ook ongemakkelijk is, heeft vast invloed gehad op die traditie. Eenduidig zijn we er niet echt over trouwens. Sommige independents voorzagen hun patiënten wel degelijk van iets te drinken (Stewart, 2003).
Ik voelde me afwisselend de serveerster die je zeker geen fooi hoeft te geven, de dociele uitvoerder van de opdracht, een genadige weldoener, een perfecte verzorger. De koffie werd als vanzelfsprekendheid verwacht, gevraagd, geclaimd, afgedwongen. Voor sommige mensen bleek het moeten vragen een niet te verdragen beknotting van de autonomie; zij tapten de koffie zelf, niet van plan om het krijgen af te wachten en de daarmee gecreëerde afhankelijkheid schuwend. Ze gooiden er vaak een suikerstaafje of vier in of namen die mee om ze discreet te laten verdwijnen in een jaszak. De baliemedewerker keek en liet het gebeuren. Deze kleine daad van verzet communiceerde een gevoel van een moeizaam veroverd recht, een schrale compensatie voor alles wat tekort gekomen was. En nimmer kon het de nog openstaande rekening vereffenen. Alleen een misantroop zou het iemand kunnen misgunnen. Een paar anderen waren niet blij met de koffie. Die wilden de ranja, bedoeld voor de kinderen, maar veelvuldig geconsumeerde door onze volwassen patiënten. Een enkeling haalde demonstratief het eigen drinken uit de tas. Dat was een gewoonte die sommigen ontwikkeld hadden in de maanden ervoor. Wat ze meebrachten smaakte gemiddeld beter dan de waterige, scherpzure automatenkoffie die nu beleefd werd als een gebaar van minachting. ‘Doe het dan goed’, verzuchtte één van mijn patiënten, en ze nam een slok cappuccino uit haar thermosfles.
Mijn patiënt spreekt over hoe hij, in tegenstelling tot wat hij gewend was voor de pandemie, een urgentie voelde om de ineens weer beschikbare koffie te nemen. Hij moést die pakken, nu het kon. Hij komt dan uit bij zijn vader, en diens dochters uit zijn tweede huwelijk. Vader verloor zijn interesse in hem toen die kwamen. Het contrast was pijnlijk schrijnend en werd in alles weerspiegeld: tijd, aandacht, cadeautjes.
Ik rond de sessie af. Met de klink van de deur in de hand draait hij zich om, ‘Ik voel me ook wel wat wakkerder hoor, met koffie om deze tijd’. Met energieke tred loopt hij de gang op. Indachtig zijn inmiddels tot het verleden behorende andere verslaving, heb ik geloof ik iets om op terug te komen volgende sessie.
BIRGIT DE CNODDER
Leestip
Stewart. H. (2003). Winnicott, Balint, and the Independent Tradition. American Journal of Psychoanalysis, 63(3):207-217
Eerder verschenen in: Tijdschrift voor Psychoanalyse & haar toepassingen | Achtentwintigste jaargang | 2022 | Nummer 2 in de rubriek ‘Naast de bank’ (p122-123)