De toilet boodschap

 

‘Beginnen ze hier nu ook al met die gendershit?’ Cliënte roept het over de gang terwijl ze me tegemoet beent op haar degelijke hakken. Even vraag ik me af of ik het goed gehoord heb.

Cliënte is een vrouw van een jaar of vijfenvijftig. Ze oogt wat ouder dan kalender leeftijd. Ik heb haar al een paar maanden in behandeling. Ze vult de sessies vaak met het in onberispelijke bewoording uiten van haar afschuw tegen de onfatsoenlijkheid van haar nieuwe buren, de mond bevroren in een permanent misprijzen. Die buren hadden kort na hun verhuizing de kozijnen van hun huis gifgroen geverfd, het huis zelf werd mint. Cliënte vindt dat dit ab-so-luut niet past in het straatbeeld van het dorp waar ze woont. Ze had protest aangetekend bij de gemeente maar bot gevangen. Het huis behield de vermaledijde kleuren. Het had haar zulke stress opgeleverd dat de huisarts psychotherapie had geadviseerd. Ik had me tijdens de intake betrapt op de vraag: waar gaat dit echt over?

 

Ze komt ook vandaag aan lopen vanaf de kant van de gang waar het toiletblok zit, precies op tijd. Ze zit nooit in de wachtkamer. Zodra de deur van de spreekkamer dicht is, meldt ze tot nu toe steevast dat ze nog even moest plassen. Deze openingszin heeft me vanaf het begin eigenaardig intiem toegeschenen uit de mond van een vrouw die meteen het woord ‘keurig’ opriep toen ik haar voor het eerst zag. Tijdens de intake werd ik bovendien verscheidene keren overvallen door het gevoel dat ik impertinente vragen stelde. De informatie over haar excretie drong ze schaamteloos op. Het riep wrevel bij me op. Een flinter walging zelfs. Dat was op zich wel wat reflectie waard. Cliënten melden wel eens vaker dat ze naar de WC moeten. Mijn reactie beperkt zich meestal tot de veronderstelling dat ze het spannend vinden. Of dat ze misschien wat veel koffie gehad hebben of zo.

Nadat ze een keer of drie gestart was met de plasopmerking, had ik een poging ondernomen om het te adresseren. Dat was niet helpend geweest. ‘Moet u nooit’, had ze me toegebeten. En ze startte de volgende sessie op precies dezelfde wijze.

 

Aan het toilet van de therapeut en wat daar zoal gebeurt, wordt niet direct een heel lesblok gewijd tijdens psychotherapeutische opleidingen. Het is evenwel enkele bespiegelingen zeker waard. Lemma (2016) schrijft dat het toilet de plek is ‘where we let things out that we would not let out in front of others’. Maar mijn cliënte informeerde me steeds ongevraagd over wat ze gedaan had. Moest het toilet dienen als ‘container’ voor wat zó vies was dat het niet met woorden gedeeld kon worden (Lemma, 2016) en wilde ze tegelijk ook een tipje van de sluier -het deksel van de pot zo u wil- oplichten? En wat leerde mijn tegenoverdracht me dan, de wrevel, de walging? Ik moest bekennen dat ik het eigenlijk niet wilde weten wat ze daar op dat toilet gedaan had. Dat was een onaangename vaststelling. Immers, ook lichaamsfuncties en de beleving daarvan behoeven containment. Het is aan ons om ook die tot ons te nemen, te ontgiften en er samen met de cliënt naar te kijken en het te begrijpen (Nicolai, 2015).

Ik wist wat me te doen stond en ik had in elk geval de hypothese dat ze ‘iets kwijt’ moest dat lastig te verdragen was. Maar wat? Had ze moordfantasieën over haar buren? Had ze een blaasprobleem waar ze niet over kon spreken? Speelde er misschien seksueel misbruik? Niets in de manifeste inhoud van haar verhaal wees daar op, maar Nelleke Nicolai (2015) maakt er nog een keer attent op: ‘patiënten met een verleden van seksueel misbruik [hebben vaker] een probleem met afwisselend retentie en incontinentie’. Of besteedde ze iets uit? Wat dan? Het niet willen weten? Wilde ze de wachtkamer vermijden en was het toilet een toevluchtsoord? Waarom riep dat dan zulke sterke tegenoverdracht op? Geduld, Birgit, geduld, echt een hele schone zaak in dit vak, sprak ik mezelf toe. Of het een schóne zaak zou blijken was wel even de vraag.

 

Gendershit. Plas alleen is niet genoeg vandaag. De ongerijmdheid met de rest van haar presentatie gaat in een hogere versnelling.

‘Wat bedoel je?’ vraag ik haar als ze zit. ‘Dat idiote bordje bij de WC’s!’. Sist ze, de kaken opeen geklemd.

Het door cliënte verwenste bordje dat aanleiding is voor haar uitroep, hangt er al zo lang ik haar in behandeling heb. Haar is het overduidelijk nu pas opgevallen. Het is zo’n bordje met daarop een halve man en een halve vrouw, een soort afkorting voor ‘man en / of vrouw’. Dat is ook precies wat de beheerder van het gebouw waar mijn praktijk gevestigd is er mee bedoelt: hier is de ingang van het toilet voor iedereen, man dan wel vrouw. Eventueel non-binair ook, neem ik aan. Áchter die deur zijn twee genderspecifieke toiletten. Het bordje met die twee knus tegen elkaar geplakte halfjes popt echter ook op als je ‘genderneutraal toilet’ googelt. Heeft zij het zo gezien?

‘Wat is er met dat bordje?’

‘Dat is toch bedoeld voor al die gasten die niet weten wat ze zijn, of iets anders willen zijn dan ze zijn?’ De tranen springen in haar ogen. Behoedzaam wacht ik af. Er valt een lange stilte. Gaat ze me vertellen dat ze met haar genderidentiteit worstelt?

‘Mijn zoon’, fluistert ze dan, ‘die is met een transitie bezig’.

Weer stilte. Die kan ik goed gebruiken om even te schakelen. Ze heeft geen contact meer met haar enige kind. Waarom niet, daar was ze vaag over gebleven. Het was een van de punten waarop ze me het gevoel gaf dat doorvragen onbeschoft was.

Ze gaat een beetje rechter zitten.

‘Nou, nu weet je het.’ Ze klinkt mat. ‘Mijn vunzige geheim. Vuil jong.’ Het gif in haar stem beneemt me een moment de adem. Ik voel een steek in mijn buik en heb even vooral te doen met ‘het jong’ dat in zijn zoektocht niet bepaald veel begrip en compassie lijkt gekregen te hebben. Terwijl ik probeer uit de dokteren hoe ik hier op kan reageren zonder háár nood af te wijzen, spuugt ze er uit: ‘net als mijn vader’.

‘O’, ontsnapt me. Dit is een sessie met een hoge dosering onverwachtse wendingen, vooral voor mij.

Weer stilte. Dan steekt ze van wal. ‘Na mijn vaders dood vonden we een hele boel dozen met vrouwenkleding. Ik dacht eerst dat hij alle kleren van mijn moeder bewaard had, maar er zat kleding tussen van merken die nog niet eens bestonden toen zij overleed. En daarna vond ik die foto’s die hij had laten maken. Mijn vader in vrouwen kleren. Ik vond het walgelijk, écht. Hú. Daar zat ik met die rommel. Ik heb al die kleren verbrand. Mijn zoon was laaiend. Ik begreep destijds niet goed waarom. Helemaal niet eigenlijk. Tot hij er ook mee begon. Eerst kwamen er de rokjes en zo. Het werd steeds erger. Hij ging aan de hormonen, toen volgde de operaties. Daar zit hij volop in. Zij, hij, ja, weet ik het. Ik trok dat niet. Ik wil het gewoon niet. Daarom hebben we geen contact. Ik wil geen contact.’ Het klinkt eenzaam. Ze is weduwe, breng ik mezelf in herinnering. En zelf ook enig kind.

Ze gaat verder: ‘Ik zag er eerst geen kwaad in, toen André steeds de meisjesrollen wilde bij het schooltoneel. Zelfs niet toen hij op kindertoneel ging en daar hetzelfde gebeurde. Volgens mij was het iets onnozels als zijn plezier in alle tasjes als hij van een rondje shoppen thuis kwam dat mij vraagtekens deed plaatsen. Die droeg hij dan heel koket, zo met dat handje half gebogen. Hij moet een jaar of 13 geweest zijn.’

En dan: ‘Is dat erfelijk eigenlijk, dat gender gedoe? Sinds André, Andrea, André euh’, ze haalt de schouders op, ‘hier mee bezig is vraag ik me steeds af of mijn vader ook vrouw had willen zijn. Misschien was pa, als hij 50 jaar later was geboren, ook wel in transitie gegaan’. Ze zucht. ‘En had ik dan bestaan?’ Heeft ze een soort retrospectieve annihilatieangst. Bestaat dat eigenlijk? Google geeft niet thuis op de combinatie van die twee termen. Maar is dit de reden waarom ze haar zoon zowat uitgegumd heeft, net zoals ze haar vaders bestaan haast gewist heeft?

 

In het vervolg van haar therapie gaat het eerst daar over, haar bestaansrecht, hoe lastig het is om plek in te nemen, en het te geven aan anderen in hun eigenheid. Later in haar therapie zal ze enkele foto’s van haar vader meebrengen. Dan ziet ze dat hij op één er van een pruik draagt. Met een groene lok, vaag zichtbaar op de verbleekte eerste generatie kleurenfoto. Ze legt de link meteen. En in de loop van de maanden daarna wordt ze zachter naar de buren. Ze maakte kort na deze zitting nog maar sporadisch gebruik van het toilet. Ze verdroeg het goed dat ik dat adresseerde. ‘neen’, ik hoef niet’. En ze spreekt over wat er schuil gaat achter haar aversie tegen groene kozijnen. Ik hoop dat ze de deur nog een keer kan openen voor haar dochter.

 

 

BIRGIT DE CNODDER

 

Leestip

 

Lemma, A. (2014). Off the Couch, into the Toilet: Exploring the Psychic Uses of the Analyst’s Toilet. Journal of the American Psychoanalytic Association. (62)(1):35-56

 

Nicolai, N. (2015). Het patiëntentoilet. Tijdschrift voor Psychoanalyse, (21)(3):216-217

 

 

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *