Gesprek met een moeder

 

‘Denkt u, denkt u,…  denkt u dat Kathalina, Kattie opzettelijk dat ravijn is ingereden?’, valt moeder met de deur in huis.

 

Haar brief had forse discussie over randvoorwaarden uitgelokt in genoemd personeelskantoortje[1]. Het had niet geholpen dat het er rook naar soep waar te weinig zout in zit. Eerst ging het er over of zo’n gesprek zomaar mocht, of zelfs moest. Er is zoiets als plicht op nazorg na een suïcide bijvoorbeeld (Nunes, 2021). Maar het was niet zeker of Kattie zichzelf om het leven gebracht had. Bovendien was het dossier al lang dicht en geheimhoudingsplicht geldt evenzeer na iemands overlijden. Er zijn uitzonderingen. Bijvoorbeeld als het belang zwaarwegend is. Was het dat? Wiens belang dan? En hoe moest dat belang omschreven worden? Dat was belangrijk voor de eventuele rapportage. De juridische dienst had geoordeeld dat het kon omdat er systeemgesprekken waren geweest met moeder en dochter. Van de gerustgestelde manager mocht het toen. De keel schrapend wees hij er wel even op dat er geen declarabele tijd was voor dit gesprek. Deze constatering kwam hem op kregeligheid van het team te staan. Sommigen riepen dat ze geen speelruimte meer hadden qua productie. Leven en dood kwesties maken angstig. Het zou kunnen dat we daarom verzandden in dit soort discussies. Het kanaliseert onze eigen angsten zo fijn, die focus op belangrijk lijkend praktisch gedoe. Elke team heeft zo zijn eigen manier om onverteerd ongemak te managen (Verbeke, 2022). De stagiaire was ontdaan geweest. Met een dun stemmetje had ze gevraagd of het niet gewoon menselijk was om met moeder in gesprek te gaan. Ik kan echt heel blij worden van een stagiaire. Back to basics is verfrissend. Nog niet opgeslorpt zijn door een teamdynamiek ook.

 

‘Ik kan dat bijna niet geloven. Het ging goed met haar, ziet u. Ze keek uit naar die vakantie. Zes weken zou ze weg zijn. Ze was nog maar halverwege. Van onderweg had ze me allerlei leuke foto’s gestuurd en zo. Echt, ik kan het eigenlijk niet geloven.’ Ze ratelt een beetje. De hartenpijn heeft diepe groeven in haar gezicht getrokken. ‘Wat denkt u? Was het een ongeluk?’

Natuurlijk is dit de meest prangende vraag van allemaal voor deze vrouw. En ik weet het antwoord niet. Mijn collega’s evenmin. Er bestaat niet zoiets als een retrospectieve glazen bol.

Ik haal even diep adem. ‘Ik, euh, wel, …’

‘Kattie kon af en toe liegen, maar dan had ik het wel door. Ik zou het gezien hebben, als het niet goed zou zijn gegaan met haar.’ Ze smeekt om bevestiging met haar ogen. ‘Dat was toch wat duidelijk werd in die gesprekken hier met jullie en ons, dat ze eigenlijk toen ook niet dood wilde.’

Dat was waar. Katties poging waarna ze op onze afdeling terecht kwam bleek een door haarzelf onderschatte noodkreet-actie geweest te zijn. Het was opgevallen dat ze spijts al haar intense boosheid, op alles en iedereen, opgelucht was over het feit dat ze gevonden was.

‘Ja’, begin ik weer, ‘dat…’

‘Of zou ik er toch ingetrapt zijn?’

Ik nader een mijnenveld voor mijn gevoel. Een thema in de gesprekken met Kattie en moeder was moeders neiging geweest om de dingen glad te strijken. De daarmee samenhangende moeilijkheid was toen vooral dat moéder soms loog. Of meer: zaken niet vertelde omdat die niet zo bij het plaatje pasten. Die negeerde ze gewoon. Dat kon ze goed. Daar viel het feit onder dat anderen de kunst van het negeren minder goed verstonden. Dát was het geweest wat Kattie zo intens boos maakte. ‘Da’s een giftige dwangbuis, die mantel der liefde van jou’, had de dertigjarige vrouw haar moeder met schrille stem toegebeten, ‘kan je voor één keer erkennen dat alles lang niet zo perfect is als je zou willen. Dat ík niet perfect ben.’ Ze had gekrijst, ‘ik – ben – geen – heilig – kind’. Dikke vloek. Moeder had willen gladstrijken dat ze dingen gladstrijkt.

‘Nee’, gaat moeder verder, ‘nee, dat zou ik toch wel door gehad hebben?’. Ze laat het klinken als een vraag. Ik heb niet het gevoel dat ze antwoord wil.

Ze zucht en slikt, hoorbaar, zichtbaar. Tegelijk kruist ze haar armen voor haar borst en legt haar handen op haar schouders.

‘Weet u, ik heb er eigenlijk zo’n ontzettende pijnhoop van gemaakt’.

Ze ziet aan mijn reactie dat ik de verspreking gehoord heb. Ik denk dat ik even met mijn ogen knipperde. Haar is het ook opgevallen.

‘Pijnhoop?’. Ik houdt mijn hoofd een beetje scheef en trek beide wenkbrauwen op boven zachte ogen.

Er glijdt een glimlach langs de lijnen rond haar mond.

‘Tja, ik denk dat ik nu toch al te lang bij mijn eigen therapeut ga om dit niet een soort van grappig te vinden. Ik denk dat het woord wel klopt. Pijnhoop. Misschien heb ik een tijd gedacht dat daar ook bloemen op konden groeien, zoals je ze soms op een oude mesthoop wel eens ziet. Niet dus. Al die inzichten. Het doet zo’n pijn. Klote ergens, zo’n therapie, en ook weer niet.’ Het taalgebruik vind ik hoopgevend in dit geval[2].

Ze laat een stilte vallen.

‘Ik wilde hier nog één keer komen. Het is hier dat ik het me voor het eerst gerealiseerd heb dat het helemaal niet zo ok was dat ik alles zo mooi wilde maken’. Dat niet alleen. Ze had diepe indruk gemaakt op ons allemaal met de manier waarop ze het gesprek met Kattie aanging daarna. Ze had sorry kunnen zonder daar een opdracht tot toedekken van te maken. Kattie had het in eerste instantie niet vertrouwd. Moeder kon dat verdragen. Dat was een cadeau voor Kattie dat ze tenslotte ontving.

Ik knik. Ze kijkt me even aan. ‘Het was een moeilijk besef dat ik al die tijd moeder en vader tegelijk heb willen zijn omdat ik het verpest had door die nare vent uit te zoeken. Dat een mens zo kan zuipen heb ik eerder nooit geweten. Kattie heeft daar heel veel last van gehad. Dat ik dat toch niet eerder door heb gehad. Dat droeg Kattie toch met zich mee.’

Stilte. Haar pijn is tastbaar.

‘Toch had ik het gevoel dat zij en ik al die pijn wat opgeruimd hadden’. De armen glijden naar beneden, haar handen komen in haar schoot te liggen. Ze kijkt me recht aan. Ik knik weer.

‘Ik wilde u ook dit laten zien’.

Ze haalt een lijstje uit haar tas. Er zit een kindertekening in van een vogel. Hij is kleurrijk.

‘Ik vond haar tekeningen destijds gewoon mooi. Nu vraag ik me af of ze verlangde naar vrijheid toen ze alsmaar die vogels tekende. Of ze zelf wilde wegvliegen of zo. Misschien niet eens van die dronkaard van een vader maar van mij, en mijn slecht vallende goede bedoelingen.’

Ze zucht opnieuw.

‘Maar hij heeft wel veel kleur. En ze zong altijd terwijl ze tekende. Ik hoop zo dat dat betekent dat ze een gelukkig kind geweest is’.

Tranen trekken nu extra strepen over haar gekwelde gezicht. Die voel ik ook wat prikken. Dat heb ik altijd bij rauw verdriet waar ik getuige van ben.

Ze huilt een tijdje en streelt het lijstje met de zijkant van haar rechterduim.

‘Ik heb nu alleen nog de herinneringen. Dit is er een goede.’ De lijnen in haar gezicht ontspannen wat.

Ze dept haar ogen, schudt me hartelijk de hand, doet haar jas aan en vertrekt. Bij de deur draait ze zich om. ‘U gelooft het ook niet hé, dat ze zichzelf van het leven beroofd heeft?’ En weg is ze.

 

[1] Zie: ‘Brief van een moeder

 

[2] Velen van u herkennen hier wellicht moeders beweging naar de depressieve positie in zoals door o.a. Melanie Klein beschreven. Niers (2009 ) heeft er een zeer lezenswaardig artikel over geschreven.

 

 

BIRGIT DE CNODDER

 

Leestips

 

Verbeke,E. (2022). Psychiatrie op drift: over macht, ethiek en verzet. Mammoet

 

Niers, P. (2009). De groeipijn van de depressieve positie. Tijdschrift voor Psychoanalyse en haar toepassingen, (15)(1):2-15

 

Nunes, O. (2021). Blog over inzagerecht dossier na overlijden.

https://www.kbsadvocaten.nl/inzage-medisch-dossier-na-overlijden-van-patient-pffff/

 

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *