Echtelijk gekrakeel tussen twee analytici

 

‘Dat is projectie.’

‘Nee, dat is gewoon een observatie. Van joúw idee-fixe. Over mij en mijn beweegredenen.’

‘Nou, weet je wat jij nu doet? Externaliseren!’

‘Wie externaliseert hier eigenlijk?’

‘Je zou eens naar jezelf kunnen kijken zeg!’

‘Je hoeft niet zo te roepen, ik ben niet doof.’

‘Maar wel Oost-Indisch. Een soort van permanent in ontkenning van wat je niet uitkomt.’

‘Nou, dat is dan in ieder geval ríjpe afweer. In tegenstelling tot de jouwe.’

‘Daar ben ik niet zeker van, er is zoiets als primitieve ontkenning’.

‘Dan heet het loochening, jeetje, hoe vaak moet ik je dat nog uitleggen.’

‘Dat is nou steeds wat je doet, op alle slakken zout leggen. Je lijkt op míjn moeder.’

‘Nou, nou, beetje meer contact met je eigen agressie zou ook geen kwaad kunnen. Mij een beetje vergelijken met die heks.’

‘Dat is pas agressief. En vuil.’

‘En dat is dan weer zo’n absolute vaststelling. Je zou je een keer kunnen afvragen wat er achter zit. Zo moeilijk is het niet hoor, mentaliseren.’

‘O, zijn we gepijnigd als ik toch moet vaststellen dat je inderdaad op die heks lijkt als je zo doet.’

‘Jeetje, wat ben jij toch venijnig. En je hebt het niet eens door.’

‘Nou, ik ben langer in leertherapie geweest dan jij. Ik heb héél goed contact met mijn onbewuste.’

‘Dat kan per definitie niet. Misschien is een herhaling van de basiscursus niet verkeerd.’

‘Feit is dat ik langer in therapie ben geweest dan jij.’

‘Ja, maar mijn leertherapeut was scherper.’

‘Dat is ook maar een overdrachtje. Een overdracht van niks trouwens, doe wat aan je objectrelaties en ruim je moeite met rivaliseren en passant ook op. En daarbij: je idealiseert.’

’Nou, dat dacht ik niet, de mijne was gewoon heel erg goed genoeg. Weet je, ik denk dat jij lang bent blijven hangen. Beetje moeite met losmaken.’

‘Over mentaliseren gesproken: dat is jouw perspectief; ik kan me toevertrouwen.’

‘En ik niet?’

‘Je hebt er in elk geval moeite mee. Je zou je een keer kunnen laten helpen.’

‘Ja, verleg het onderwerp maar.’

‘Je keert het om: jíj gaat niet in op wat ik zeg.’

‘Omdat het wat mij betreft niet hoeft te gaan over joúw behoefte om nodig te zijn die ik alleen kan bevredigen door om jouw hulp te vragen, ook als ik die niet nodig vind. Riekt toch een beetje naar masochisme, vind je ook niet? Ook zoiets wat die heks voor elkaar kreeg.’

‘Kijk uit wat je zegt!’

‘Ga je nu ineens loyaal doen?’

‘Zal ik even een boekje open doen over die trollen aan jouw kant?’

‘Tuurlijk joh, allemaal mijn schuld’.

‘Kom daar maar weer mee. Je dwingt mij hier toe, ja!’

‘Je gaat me niet vertellen dat je zó zwak gestructureerd bent dat je gevoelig bent voor projectieve identificatie zeg.’

‘Ik ben dat gegooi van jou met die termen kotsbeu. Dadelijk vlieg ik je aan, echt!’

‘Zo zo, ook nog een acting outje. Proficiat.’

‘Je bent echt onmogelijk.

‘Ook dat is projectie, zou ik durven beweren.’

‘Waar ging dit ook al weer over?’

‘Dat is niet belangrijk. Het gaat over de manier waarop.’’

 

 

BIRGIT DE CNODDER

 

Een paar theoretische noten

In de literatuur over partnerrelatietherapie vanuit een psychoanalytische invalshoek is de objectrelatietheorie vaak leidend. Dat is niet vreemd omdat het een theorie is waarin naast het intrapsychische het interrelationele centraal staat. De objectrelatietheorie ziet de mens expliciet in de context van zijn belangrijke relaties. De laatste jaren verklaren een aantal auteurs zich in hun meer recente publicaties wat ongelukkig met de term ‘object’ (zoals Caligor en anderen in hun boek uit 2018, onderaan vermeld). Immers, een object is gewoon een mens.

 

Ik licht aan de hand van de een paar markante elementen uit de -fictieve- ruzie tussen twee -fictieve- mensen met een analytische opleiding een paar aspecten toe.

 

‘Doe wat aan je objectrelaties.’

Iederéén draagt -volgens de objectrelatietheorie- een aantal objectrelaties in zich. Eén objectrelatie wordt een ‘dyade’ genoemd. Zij zijn de bril waardoor we naar onszelf en het contact met belangrijke anderen kijken en van waaruit we in het moment reageren, gedreven door het affect dat erbij betrokken is. Ze spelen een rol in emotioneel belangrijke relaties en het concept is verwant aan de ‘blauwdruk’ zoals die in de hechtingstheorie wordt beschreven. Welke dyade de observatie van iemand kleurt hangt af van de ‘trigger’ op dat ogenblik. Objectrelaties zijn goeddeels onbewust, dus in die zin is de verzuchting, ‘doe wat aan je objectrelaties’ die één van partners doet nogal onzinnig. De toon waarop diegene het zegt en het feit dat de uitspraak een denigrerende uithaal is, zou bovendien objectrelatiebevestigend kunnen werken voor de ander. Dat hangt een beetje af van de verdere ‘psychologische make-up’ van de partner. Bijvoorbeeld als de dyade samengevat luidt: ik ben de onkundige – de ander is superieur, en het affect is minachting. De reactie die volgt, ‘… de mijne was gewoon heel goed genoeg’ en ‘jij bent blijven hangen’, duidt hier misschien wat op. De dyade keert bovendien om; de reagerende partner zet met de uitspraak zichzelf in de superieure positie.

Het is goed te vermelden dat deze manier van kijken ontwikkeld is in het kader van borderline persoonlijkheidsproblematiek. Dat betekent dat het primair ging om het begrijpen en helpen van mensen met een gefragmenteerde binnenwereld en een niet goed geïntegreerde identiteit. In de literatuur over relatietherapie wordt de theorie echter ook ingezet om naar koppels te kijken waarvan de partners meer neurotisch georganiseerd zijn. Dat is niet zo vreemd: we zijn allemaal kwetsbaar in onze intieme relaties en daardoor komen we ook wat primitievere stukken van onszelf tegen als daar gerommel in is. Onder druk wordt alles vloeibaar.

Terzijde nog even dit: De opmerking dat de leertherapeut ‘gewoon heel erg goed genoeg’ was verwijst naar het ‘goed genoeg’ van Winnicott. Tegelijk is het uiteraard zichzelf tegensprekend als deze partner er ‘heel erg goed genoeg’ van maakt.

 

‘Dat is projectie’ en ‘Je gaat me niet vertellen dat je zó zwak gestructureerd bent dat je gevoelig bent voor projectieve identificatie zeg.’

Projectie is het toeschrijven van iets in jezelf dat je niet wil hebben (bijvoorbeeld een boze kant) aan een ander en dat dan ook werkelijk menen te zien bij die ander. Dat gaat onbewust en in die zin is de reactie ‘het is gewoon een observatie’ vanuit het perspectief van diegene die het verwijt krijgt dat ie projecteert geen ongewone omdat, stel dat het klopt dat projectie een rol speelt, diegene geen contact heeft met het feit dat het eigenlijk iets van zichzelf is.

Bij Projectieve identificatie gaat diegene op wie geprojecteerd wordt zich daar ook naar gedragen. Het verwijt ‘je dwingt me er toe’ (dat je trouwens zou kunnen zien als een vorm van ‘externaliseren’ en een wat beperkt ‘zelfsturend vermogen’) zou de indruk kunnen wekken dat het een bewust proces zou zijn. Dat is het in de praktijk meestal niet. Wel is het zo dat het kan spelen bij acties waarvan iemand zich achteraf afvraagt: hoe kom ik hier nou bij? Dat past helemaal niet bij me. Dat laatste valt dan op een ander niveau wat tegen aangezien iemand ook een beetje gevoelig moet zijn voor wat er geprojecteerd wordt; een zekere ‘rolresponsiviteit’ is nodig (Morgan, 2019).

 

‘Je hebt me zelf uitgezocht.’

Projectieve identificatie krijgt veel aandacht in een analytische partnerrelatietherapie omdat het meespeelt in de ‘onbewuste koppel klik’. Dat is waar één van de partners op doelt met: ‘je hebt me zelf uitgezocht’. Projectie en projectieve identificatie spelen een rol in wat ‘de projectieve cyclus’ genoemd wordt: over en weer zoeken partners in elkaar dingen die eigenlijk van henzelf zijn, die ze herkennen, waar ze naar verlangen maar niet bij kunnen en dus uitbesteden aan die ander etc.

De uitdaging is enerzijds het leren onderkennen dat er dingen zijn die ook van jezelf zijn. Anderzijds gaat het om het verdragen dat de ander óók zichzelf is en dat hoe die in elkaar zit op een aantal punten afwijkt van wat je gedácht of zelfs gevoéld had hoe dat was / leek. Er is een soort ‘gezonde rouw’ nodig na de eerste idealiserende verliefdheid waarna de ander als een gewoon mens kan worden gezien van wie je met alles er op en er aan kan houden, met dus ook kanten die je niet direct super aantrekkelijk vindt.

Bij koppels ontstaan problemen als de projectie dwingend wordt opgelegd. In een relatie krijg je dan ‘rolrigidificatie’. Een voorbeeld is een stel waarin over het algemeen één van beide bijvoorbeeld boos is en de ander angstig. Een relatietherapeut zal kijken naar hoe beiden wat minder gedefinieerd kunnen raken door de opgelegde ‘rollen’ en toegang kunnen krijgen tot de kant in zichzelf die voorheen alleen bij de partner lag. M.a.w.: de boze partner, is het idee, krijgt ook contact met zijn eigen angstige kant en vice versa. Dat lijkt overigens bij het stel dat de ruzie heeft niet zo aan de orde; beiden zijn vooral boos.

 

Ontkenning en loochening

In hun gesteggel over ‘ontkenning’ versus ‘loochening’ gaan ze allebei de mist in. Het hangt wat af van de auteur (zie bv. de Wolf, 2002), maar de beide vormen van afweer worden meestal gezien als zogenaamde ‘divergerende’ afweer. Dat is afweer -coping-  die mensen met een borderline organisatie (en dus een gefragmenteerde binnenwereld) veelvuldig inzetten. De gefragmenteerde binnenwereld maakt dat ze als het ware leven in een huis met veel kamers maar zonder verbindende gang. Als ze in de ene kamer zijn, kunnen ze zich de andere kamer niet voorstellen. Om het leefbaar te houden bedienen ze zich van ‘divergerende’ afweer. Die ondersteunt de splitsing / fragmentatie. Zo probeert iemand het ‘rustig’ te houden maar dat is wankel omdat de buitenwereld voortdurend informatie geeft die niet ‘in die kamer past’.

Als iemand enerzijds – anderzijds kan verdragen, gebruikt die meer ‘convergerende’ afweer. Dat is een coping waarmee de dingen op een dragelijke manier bij elkaar gebracht worden. Dan is er een gang in het huis en ruimte voor diversiteit. Humor is een voorbeeld van dit type afweer.

Het stel in de ruzie noemt vooral divergerende afweer: naast ontkennen ook bv. idealiseren. Genoemde projectie en projectieve identificatie vallen hier ook onder. De uitspraak ‘je gaat me niet vertellen dat je zo zwak gestructureerd bent dat…’ verwijst hier naar.

 

‘Dat is ook maar een overdrachtje.’

Onlosmakelijk verbonden met de term ‘objectrelaties’ is het concept van de overdracht. Die is het gevolg van de ‘objectrelatiebril’ die op iemand op heeft. Het is de kleuring van de ander, hoe die beleefd wordt; dat valt niet noodzakelijk samen met hoe die ander zichzelf ziet. Hoe gefragmenteerder iemands binnenwereld is, hoe meer die zal investeren in het ‘weghouden’ van informatie die niet past bij het beeld dat dominant is op dat moment. Dat is in een relatie uiteraard lastig. Hoewel de term ‘overdracht’ meestal gereserveerd wordt voor de therapeutische relatie in individuele therapieën, wordt die in relatietherapieën ook gebruikt om aan te duiden dat iemand van zijn of haar partner iemand maakt via de genoemde bril.

 

De heks en de trollen.

Ze verwijten elkaars ouders het een en ander, kan je uit de tekst opmaken. Hoe het gebracht wordt is uiteraard niet kies, maar waar ze beiden op doelen is dat het verleden levend is en een rol speel in het heden. Psychoanalyse en de psychoanalytische psychotherapie hecht inderdaad belang aan iemands verleden omdát het vaak nog zo’n stempel drukt op het functioneren in het heden, via bijvoorbeeld genoemde objectrelaties. Doel van elke therapie is om mensen te helpen zich hiervan wat te bevrijden. Dat is niet anders in een relatietherapie.

 

‘Waar ging dit ook al weer over?’ en ‘Dat is niet belangrijk. Het gaat over de manier waarop.’

Dit refereert aan de manier van kijken van veel analytische psychotherapeuten: ze letten op de manier waarop dingen verteld worden, de lichaamstaal, wat niét verteld wordt met woorden etc. Het is zeker niet zo dat de verbale inhoud totaal onbelangrijk is maar hij wordt afgezet tegen de ‘vormgeving’. Hoe de dingen gezegd worden, met welke gebaren ze gepaard gaan etc. is een belangrijke bron van informatie. Doorgaans wordt dat door een analytisch therapeut op enig moment aangekaart, ook in relatietherapieën. Dat is een van de manieren waarop bij beide partners de eerder genoemde objectrelaties / dyades op tafel komen en ze gaandeweg meer vrijheid veroveren in het beschouwen van verschillende perspectieven en dus meer bewegingsvrijheid ontwikkelen om te reageren op de ander met begrip zonder het gevoel te hebben dat daarmee het eigen, mogelijk verschillende, standpunt en ervaren dan van tafel verdwijnt.

 

Tot slot

Een -wat mij betreft- terechte opmerking zou kunnen zijn dat als twee professionals elkaar zo om de oren slaan met vaktermen, ze beiden baat zouden kunnen hebben bij nog wat leertherapie. Zeker. En relatietherapie is ook zeer denkbaar. De therapeut zou er om een aantal redenen zijn handen vol aan hebben, vermoed ik. Ze hebben wellicht beiden nog steeds een wat splitsende kant die hen parten speelt in de relatie, ze zijn in rivaliteit met elkaar op een toch wat ongezonde manier (ingewijden herkennen een oedipaal thema in de strijd over wie de beste leertherapie zou gehad hebben bijvoorbeeld) en vooral, en dat is een bekende voor alle relatietherapeuten: er is minachting (bijvoorbeeld in het gebruik van de termen ‘heks’ en ‘trollen’ maar ook in de toon waarmee ze elkaar te lijf gaan). Vanuit welk kader je een relatietherapie ook aanvliegt: dat is een slechte voorspeller voor een goede uitkomst. Veel zal afhangen van hoe ze er op kunnen reflecteren als ze uit de acute stress van de ruzie zijn en of ze elkaar wederzijds erkenning kunnen geven voor de schade die de uitspraken toegebracht hebben etc. Anderzijds: het is billijk te veronderstellen dat beiden in relatieve rust beschikken over een observerend ego en het mentaliseren dan lukt. Dat beiden (in ieder geval cognitief) intelligent zijn, is in dat kader gunstig, al is het geen garantie. Vraag blijft wat er aangeprikt wordt dat beiden zo los gaan als iets in de hechtingskwetsuur -welke?- wordt geraakt en hoe ze daarin geholpen kunnen worden om het te reguleren.

 

 

 

Leestips

 

Er is over relaties en relatietherapie heel wat psychoanalytische literatuur. Om er kennis mee te maken is een goed boek dat van Mary Morgan.

Morgan, M. (2018). A couple state of mind. Routledge, Taylor & Francis Group

 

De moeite waard zijn ook de publicaties van het echtpaar Sharff, bijvoorbeel:

Sharff, E. D. & Savege Scharff, J. (2018). Psychoanalytic Couple Therapy. Foundations of Theory and practice. Routledge, Taylor&Francis Group

 

Via PEP-web vind je ook het tijdschrift ‘Couple and Family Psychoanalysis’.

 

De objectrelatieheorie is goed uitgelegd in bijvoorbeeld:

Caligor, E.; Kernberg, O.F.; Clarkin, J.F & Yeomans, F.E. (2018). Psychodynamic Therapy for Personality Pathology. Treating Self and Interpersonal Functioning. Section I: Personality and Personality Disorders Through the Lens of Object Relations Theory. E-book. American Psychiatric Association Publishing.

 

Voor een heel eenvoudige toelichting over de objectrelatietherorie in het kader van partnerrelaties zie ook: https://www.nvpp.nl/actueel/lezingen-en-cursussen/

 

Een boek waarin de typen afweermechanismen besproken worden is bv:

Wolf, de, M.H.M. (2002). Inleiding in de psychoanalytische psychotherapie. Coutinho, pp 147

 

Over het ‘goed genoeg’ concept van Winnicott vind je meer in:

Target, M. & Fonagy, P. (1996) Playing With Reality: II. The Development Of Psychic Reality From A Theoretical Perspective. International Journal of Psychoanalysis 77:459-479

 

 

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *