Een keurige tuin

 

Mijn cliënte zit te zeuren. Tenminste, dat is het woord dat bij mij opkomt. Ze wijdt uit over de voortuin van haar buren. Zijzelf houdt van een ordelijke tuin, ‘keurig netjes’, met de harksporen tussen de eenjarige bloeiers die ze er elk seizoen in zet. Elke maandagmiddag gaat ze er ‘even doorheen’. Ze neemt dan het onkruid tussen de tegels op de stoep ook mee. ‘Bij mij zie je geen onkruid’. Ze gloeit van trots. Al te welig tierend gemeentegroen bij de bomen in de straat moet ook wijken voor haar snoeischaar. Het aantal details in haar beschrijving verveelt. Ik betrap me op de onsympathieke gedachte ‘get a life’ en bedenk vervolgens dat precies dát voor haar niet zo eenvoudig is.

De buren zijn niet zo van het tuinonderhoud. Althans, niet van het soort onderhoud dat mijn cliënte zichzelf oplegt, en als ze zou kunnen ook de rest van de wereld. Ze schetst een soort jungle naast haar in strakke rijen gepote perkjes. Haar plantjes staan in het gelid, ertussen de onberispelijke onkruidloze aarde. Next door is helemaal bedolven onder de planten. Het doel van de buren is een voortuin waar je vooral bodembedekkers ziet, veronderstel ik. Dat is een doorn in het oog van mijn cliënte die dat als een ruimte-innemend proces ervaart, ‘die rotdingen kruipen ondergronds naar mijn tuin en komen daar dan op’. Alsof ze daar de kans toe krijgen, flitst vaag door mijn hoofd.

 

Ik heb een beetje te doen met haar buren. Ik vul in dat die haar wel eens erg vermoeiend zouden kunnen vinden, wellicht ook wat irritant. Of misschien lachen ze haar een beetje uit. Ikzelf voel een lichte geamuseerdheid over haar streven naar een perfect onderhouden en in alle eerlijkheid ietwat saai klinkende tuin. Het lukt me nog net om me haar frustratie over de -in haar ogen- verwilderde tuin van de buren cognitief in te beelden, maar meeleven doe ik vooral met de buren.

 

Kortom, ik moet een gevalletje ‘complementaire tegenoverdracht’ zien te hanteren. Dat is de tegenoverdracht waarbij je als therapeut vooral voeling krijgt met hoe het is voor de ánderen in interactie met je cliënt. Zoals enig medelijden met iemands partner bijvoorbeeld over wie de cliënt zich beklaagt en je conclusie dat je je ook verre zou houden van pogingen om te helpen of iets dergelijks als jou het zó opgelegd werd. Of de buren in dit geval, die niet zo de urgentie voelen om alles wat groeit en bloeit meteen in te perken. Het is belangrijk me te realiseren dat ik eerder contact hebt met de objectrepresentatie die de tegenhanger is van de actuele zelfrepresentatie van de cliënt (Caligor, e.a. 2018). ‘Ik ben de keurige burger, de andere slordige bohemiens’. Dat is affectgeladen, met forse irritatie in dit geval. Ik moet goed voor ogen houden dat beide stukken in haarzelf zitten. Het deel dat verlangt naar iets minder keurigheid voor het oog van anderen, moet echter weg gehouden worden. Dat besteedt ze uit aan de buren en ze verafschuwt ze er om. Dat is gemakkelijker voorlopig dan contact met het eigen verlangen er naar.

 

Die andere soort tegenoverdracht, waarbij je meevoelt met subjectieve ervaring die de cliënt inbrengt heet de ‘concordante tegenoverdracht’. Die lijkt veel op empathie, met de toevoeging dat je je realiseert dat het maar één kant van het verhaal is. Als dat zou spelen, zou ik me ook bozig voelen over de slordige voortuin van de buren. En ik zou actief mijn best moeten doen om de hypothese levendig te houden dat ze daarmee misschien een verlangen weg moet houden naar een minder harken en meer hangmat.

 

Hele bossen zijn gesneuveld om de schrijfselen over tegenoverdracht, datgene wat de cliënt in de therapeut oproept, te boek te stellen en er is over het concept nogal wat controverse. De oude Freud vond dat tegenoverdracht ervaren gelijk stond aan terug in analyse moeten en introduceerde de (volgens de meeste analytici inmiddels achterhaalde) abstinentieregel. Freud zelf voerde die regel in de praktijk overigens niet zo streng door en voelde wel degelijk mee met zijn patiënten (Verbruggen, 2002). Maar het zijn de latere objectrelationele analytici en de interpersoonlijke school die de tegenoverdracht als diagnostisch en behandelinstrument inzetten. Een grondige leertherapie is een vereiste. Ken uzelf is een voorwaarde. Toets uzelf zolang u dit werk doet volgt er op, omdat uzelf kennen een lovenswaardig streven is dat u nooit voor de volle honderd procent bereikt. U hebt anderen nodig die meekijken. Voilà. Ik hoor mijn intervisiegenoten gniffelen dat mijn eigen tuin ook geen wonder van onderhoud is. Dat klopt. Tuinieren is geenszins mijn hobby. Laat ik vooral niet vergeten dat meevoelen met de slordige voortuin van buren geen ‘natural way to go’ is voor mij.

 

Terwijl cliënte zo praat ben ik me ineens heel bewust van het dode blad in de enige plant die mijn praktijkruimte rijk is. Het verdroogde exemplaar viel me vanmorgen even op, maar stoorde met niet genoeg om het onmiddellijk op te ruimen. Het is een palmachtige plant. Het dode blad zit verscholen tussen de nieuwe groene scheuten. Geamuseerd stel ik vast dat het ineens het predicaat ‘vermaledijd’ krijgt in mijn hoofd. Het trekt nu mijn blik. Zij pikt die op. ‘Dat moet je er tussen uit halen’, onderbreekt ze haar klaagzang. Even wil ik de kont tegen de krib gooien zoals dat heet. Ik zou willen zeggen: ‘het zit mij niet op de nek’. Dat zeg ik niet. Tegelijk weet ik dat ik dit serieus moet nemen. Over het algemeen heb ik niet zo de neiging om cliënten uit te dagen. Is dit iets van haar? Zou het kunnen dat ik contact heb met het stuk in haar dat ze ruimte zou willen kunnen geven, maar wat haar vooralsnog niet lukt?

 

‘Je moet het er echt uithalen, het lijkt nergens naar’. Opnieuw moet ik me inhouden om haar niet terug te geven dat ik haar niveau van ordelijkheid niet ga halen en ik dat niet eens ga proberen. Dat ik deze tegenoverdracht niet moet uitleven zit uiteraard in het DNA van mijn opleiding, ‘act from the countertransference without acting it out’, schrijft Verbruggen (2002). Da’s de niet zo simpele kunst. Hoe breng ik die vermoede kant van haar die zich verzet tegen al die keurigheid in beeld?

 

‘O’, reageer ik wat primair en laat een stilte vallen. Ik wil mijn gedachten even ordenen. Zij op haar beurt voelt kennelijk de urgentie om de plant te ordenen. Met een bruuske beweging staat ze op en loopt er naar toe.

‘Ho’, hou ik haar tegen, ‘wacht even, laat ons kijken wat er nu gebeurt’. Ik schrik wat van de plotse actietendens maar kan bedenken dat ze daarmee de lastigheid die echt verbonden is met haar gedoe over de tuin en nu de plant wegmaakt.

Een beetje onwillig gaat ze weer zitten en kijkt me aan.

‘Je vindt het overdreven, hé?’.

Oeps

‘Ja’, zeg ik dan maar eerlijk, ‘maar ik wil je uitnodigen om te onderzoeken wat er in je gebeurt dat je het zo graag voor mij wil opruimen’.

Ik blijk toch die stomme en onhandige ouder te zijn voor wie ze zich verantwoordelijk voelt, die ze moet behoeden voor de hoon van de volgende als die ook het dode blad ontdekt en merkt dat ik het allemaal niet voor elkaar heb. We zijn nog een eindje weg van het relativeren van deze kleine onregelmatigheid.

Uit eerdere sessies weet ik dat beide ouders niet zo slim waren, en onhandig intrusief. ‘Ineens stond mijn moeder dan bijvoorbeeld in mijn kamer als ik een vriendinnetje op bezoek had. Ik schaamde me dood dan, voor haar, haar uiterlijk, haar domme opmerkingen’. De klacht dat de wortels onverlet de tuingrens oversteken geeft me even kippenvel. Zij legt de link niet en ik laat het zo. Tenslotte is het ook een gegeven dat wortels dat doen.

 

Als ze weg is, zie ik dat op de plek waar ze gezeten heeft op de grond een hele boel zand achtergebleven is. Ik zie haar op maandag 13u. Dat is ná haar verplichte harkrondje. Maar ze heeft haar schoenen dus niet gewisseld, noch schoongemaakt vandaag. Ik vind het hoopvolle viezigheid op mijn vloer.

Het is nog wel even de vraag of hier op terugkomen volgende keer al gezaaid gaat zijn in vruchtbare aarde.

 

 

 

 

BIRGIT DE CNODDER

 

Leestips

 

Caligor, E.; Kernberg, O.F.; Clarkin, J.F. & Yeomans, F.E. (2018). Countertransference, onderdeel van hfst 5, The Therapeutic relationship: The Therapist’s Attitude and Stance, Therapeutic Alliance, Transference and Countertransference. In: Psychodynamic Therapy for personality pathology. Treating self and interpersonal functioning. APA Publishing

 

De tegenoverdracht, en zijn wederhelft de overdracht, worden in dit hoofdstuk heel helder uitgelegd vanuit een objectrelationeel perspectief.

 

Verbruggen, G. (2002). Tegenoverdracht: gedachten over voor en tegen: Bespreking van: Peter Carnochan (2001). Looking for ground. Countertransference and the problem of value in psychoanalysis. Tijdschrift voor Psychoanalyse, (8)(4):247-250

 

 

 

 

 

 

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *