‘Dit kind is echt de eerste nagel aan mijn doodskist!’ De potige dertiger kijkt mij recht in het gezicht aan. ‘Ik walg van dat jong’. Kille ogen, en heel ver weg ook wanhoop. Ik krijg het er een beetje koud van.
Dit is anders dan de hordes ouders die schaamtevol vertellen, ze noemen het meestal ‘bekennen’, dat ze hun eigen kind even niet zo leuk vonden. Dat ouder zijn ook zo zijn onverwacht lastige kanten heeft waar geen boek of voorlichting je op voorbereid. Het is zelfs anders dan de ouder die verbijstert vertelt dat het moeite kostte de goesting te onderdrukken om dat dwingende boeleke een schudding te geven. Anders dan de ouder die, wallen tot op de knieën, vol ongeloof vast stelt dat afgelopen nacht na zes uur tot waanzin drijvend gekrijs van de peuter het idee ontstond, echt héél vluchtig en uitdrukkelijk niet voor uitvoering vatbaar, om er een drupje slaapmiddel in te gooien. Dat het gekmakend is, zo’n kind dat zich niet laat troosten en je daarmee het gevoel geeft dat je een nul van een ouder bent. Ook anders dan de ouder die de treiterende puber een klap zou willen verkopen, en zich bij het idee alleen al diep schuldig voelt.
De uitspraak van deze cliënt is van een andere orde dan de momentane aantijging, iedere ouder bekend, zijn eigen oogappel achter drie lagen behang te willen plakken. Deze vader haat zijn kind met elke vezel van zijn lijf. Het is een jongetje van vier.
Bestaat dit? Een ouder die zijn eigen kind haat? Helaas wel. De meeste psychotherapeuten weten dat. De gehate kinderen zitten vaak in onze spreekkamers. Soms zit de hatende ouder tegenover ons.
Er zijn allerlei redenen waarom ouders een kind kunnen haten. Nelleke Nicolai hield er een lezing over op het NVPP congres van 2023. Dat ging over haat.
Een ouder kan zijn eigen kind bijvoorbeeld haten omdat het niet het gedroomde kind is of omdat het, letterlijk, onaantrekkelijk is. Vanuit de krochten van mijn geheugen doemt de moeder van het meervoudig gehandicapte kind op. Ik was stagiaire toen ze op mijn pad kwam en niet bestand tegen de giftigheid waarmee ze over het meisje sprak. Haar dochter zat er kwijlend in haar aangepaste rolstoel bij. Ik troostte mezelf toen met de hoop dat het kindje het niet kon begrijpen wat moeder zei. Jaren later ben ik een afweer en illusie armer. Je hebt geen woordbegrip nodig om te voelen dat je niet welkom bent.
Een moeder kan haar kind haten omdat het de vrucht van een verkrachting is en het beleven als de niet te omzeilen resultante van het haar aangedane leed. Ouders zijn soms zelf zoveel tekort gekomen dat ze het hun kind niet kunnen gunnen dat het krijgt wat zijzelf moesten ontberen. Deze ouders missen het vermogen om er plezier in te hebben dat de volgende generatie het beter krijgt dan zij. Of ze verdragen het niet dat een kind iets heeft wat zij niet meer hebben, jeugdigheid bijvoorbeeld. Ik herinner me de cliënt die de grootste moeite had met zijn puberzoon en diens eerste schreden in een seksueel actief leven. Hij getroostte zich veel moeite om dat exploreren te boycotten, geregeerd door de nijd, de tweelingbroer van haat: wat ik niet heb zal een ander ook niet hebben. Het leidde tot heftige confrontaties met de zoon die zijn vrijheid niet zomaar aan banden liet leggen. De man kampte met aanhoudende erectieproblemen.
Soms heeft een kind de pech erg op de ene ouder te lijken en haalt het zich gewoon daardoor de haat van de andere ouder op de hals. Vaak zijn deze ouders al lang geen partners meer.
De haat hangt onheilspellend in mijn kamer. Wat beweegt hem? Hoe kom ik bij de pijn die achter deze diep gevoelde haat zit?
Tjeerd heeft het uiterlijk van een man bij wie je je kan voorstellen dat hij op een reclamebord staat met een peuter op de arm die overduidelijk uitstraalt: ‘ik zit hier veilig op deze arm, mijn papa is sterk!’. De ‘reclame fantasie’ verwart me ook wat. Hoe kom ik daar nou bij? Deze geborgenheid valt zijn vierjarige zoontje geenszins te beurt. Dat vind ik lastig. Tegelijk zit deze man bij me en ligt de haat op tafel. Haat, die bevriezende emotie die geen enkele beweging meer toelaat en die tegelijk zo bindt. Bij haat is de relatie gaande, in ieder geval in het hoofd van de hater. De hater is bezig met de gehatene. Pas bij onverschilligheid is er niets meer van over. Daar hou ik me aan vast. De keerzijde van de haat is de liefde. Hoe en of we daar gaan komen is een tweede.
Tjeerds vader was militair, een stoere man. Hij was van de harde lijn, spaarde de roede niet. Dat heet zwarte pedagogiek. Die verpakt de haat in tuchtiging ‘uit liefde’. ‘Ik ben mijn vader dankbaar’, zegt Tjeerd met volle overtuiging, ‘het heeft me gehard.’ Ik weet dat er werk aan de winkel is met deze identificatie met de agressor die Tjeerd voorlopig helpt om niet te voelen hoe naar en schadelijk vaders opvoedingsstijl is geweest. ‘Met alleen die stiekeme lievigheid van mijn moeder was ik er niet gekomen’, doet hij er nog een schepje boven op. Moeder, een frêle en volgzame vrouw, probeerde een beetje te compenseren met zachtheid als vader het niet zag. De kleine Tjeerd, die zijn vader aanbad, vond dat ingewikkeld. Het knabbelde aan zijn bewondering voor vader, confronteerde wellicht ook met wat hij miste maar niet naar mocht verlangen.
Maar waarom wekt zijn zoontje die haat? Als hij het volgende incident vertelt wordt het me duidelijk. Hij had zijn beide kinderen meegenomen naar de speeltuin. Het was er druk. De kleine jongen werd wat gepest door oudere kinderen. Tenminste, het woord pesten komt in mijn hoofd op. Tjeerd vertelt het zo: ‘hij zat op die grote schommel, ze gingen steeds hoger en hoger. Ik hoorde Parcival schreeuwen. Van plezier, dacht ik. Het zag er fantastisch uit hoe hoog die gondel ging, bijna over de kop, weet je wel. Ik vond dat vroeger echt heel gaaf. Maar die sissi piste in zijn broek. Ik haat hem, ik haat hem echt, vieze angsthaas. Ik schaam me dood voor dat jong’. Ik voel haast tranen prikken, voor Parcival, voor Tjeerd misschien ook, voor wie zijn kind vermoedelijk de verpersoonlijking is van zijn eigen kwetsbaarheid die er op geen enkele manier mag zijn, niet toen hij zelf vier was en niet nu. Veel te gevaarlijk. Tjeerd is niet beschermd, en hij kan niet beschermen. De behoefte van zijn zoontje daaraan roept weerzin op. En dat voorkomt dat hij voelt hoezeer hij geleden heeft onder de hardheid van zijn eigen vader. De eigenaardige uitspraak dat het kind de eerste nagel aan zijn doodskist zou zijn puzzelt. Het kind roept haast moordlust op bij Tjeerd, maar blijkbaar ziet hij het ook als in staat om hem de dood in te jagen.
Werk aan de winkel. Zoveel is duidelijk. Het zal behoedzaamheid van me vragen. Als ik hem kwijtspeel, verspeel ik de kans om de intergenerationele overdracht van dit patroon te doorbreken. Niet dat ik denk dat die kans honderd procent is als hij blijft, maar ik kan het dan tenminste proberen.
De reclamebord rêverie blijft bij me hangen. Die kant moet er zijn.
BIRGIT DE CNODDER
Lees- en kijktip
Ladan, A.(2023). Gelukkige kinderen? Over vooroordeel & kinderhaat. Utrecht, Sjibbolet
Een documentaire waarin de haat naar een kind dat geboren werd uit verkrachting aan bod komt is aflevering 2 van de documentaire serie ‘Dokter Ruben’. Het is in Nederland te bekijken op NPO start.
https://npo.nl/start/serie/dokter-ruben/seizoen-1/congo-vrouwen-de-baas/afspelen
Een leestip in de maak is het boek zijn dat naar aanleiding van dit congres in de maak is.