Mijn patiënte en ik schudden elkaar de hand. Voor het eerst. En voor het laatst. Handen schudden heb ik noodgedwongen afgeschaft bij het uitbreken van de coronapandemie. Vandaag is de laatste zitting van deze therapie. Naar analytische begrippen was het met zijn anderhalf jaar een korte therapie. Al die tijd was handen ontsmetten gewoon, ze schudden taboe.
De maatregelen zijn recentelijk opgeheven. Ik heb patiënte aan het begin van de sessie voorgelegd of zij een afscheid met een handdruk op prijs zou stellen. ‘O, moet ik toch nog over iets nadenken voor deze laatste keer’. De uitspraak voelt als een recapitulatie van haar stille verwijt dat deze hele therapie vaak in de kamer hing. Patiënte heeft het lastig gevonden, dat stil staan bij wat ze wil en niet wil, en of dat de goedkeuring van anderen kon wegdragen. Dat vooral. Er was haar ongelukkigheid met dat beklemmende streven om anderen tevreden te houden.
De vraag hangt even in de lucht. Ze zucht en kijkt wat donker. Misschien had ik het eerder moeten bedenken en bespreken. Zojuist leek het me nog gewoon passend: bij wijze van markering een afscheid met een handdruk. Als ze dat wil. Ik realiseer me dat de vraag voor haar misschien voelt als een eindexamenvraag. Dit ogenschijnlijk onschuldige voorheen cultureel gewoontegebaar wordt ineens een interventie.
Wat voor trucje heeft mijn onbewuste uitgehaald? Wil dat het resultaat van deze therapie op geheel eigen wijze ‘rommen’?[1]? Of is het iets van mij? Mis ik dat begroeten en afscheid nemen met een handdruk? Mis ik dat korte maar vaak informatieve contact aan het begin en het einde van een sessie? Mis ik de gewoonte waar ik zo volhardend in was dat ik bij letsel aan de rechterhand de linker aanbood?
Hoewel handen schudden niet te boek staat als een officieel diagnostisch instrument, wordt de relevantie in de klinische praktijk wel onderkend. In veel artikelen wordt de handdruk genoemd als een kanaal van onbewuste communicatie. Hij vervoegt zich bij voorkomen, blik, stemintonatie en lichaamshouding, het bekende eerste-indruk-rijtje, waarin hij tegelijk een unicum is omdat hij zowat de enige toegestane fysieke aanraking is in ons vak. Casusbeschrijvingen worden nogal eens verlevendigd met een gedetailleerde beschrijving van de handdruk, vanaf Freud en zijn tijdsgenoten (bv. Abraham, 1907) tot op heden (bv. Hilty, 2020). Brett Kahr (2006) gunt hem de titelrol in een reflectie. Küchenhoff, (2021) besteedt aandacht aan het gemis ervan sinds de coronapandemie.
Ik lette altijd expliciet op de handdruk. Die kon alles van vitaal tot futloos zijn. Soms paste hij bij de rest van de eerste indruk, soms ook totaal niet. Zoals de handdruk van die frêle uitziende vrouw die zo pijnlijk stevig was dat ik mijn middenhandsbeentje voelde kraken. Het was zo’n handdruk die je doet besluiten om bij de volgende ontmoeting je ringen even aan de andere hand te doen. Een handdruk kon opgeëist worden, als een agressieve ietwat grensoverschrijdende claim. Of iemand hield je hand onaangenaam lang vast, als was het afscheid te moeilijk en de verlating te groot. Bij sommige patiënten viel de zachtheid van hun hand op, alsof je een uit de kluiten gewassen babyhandje vast hield. Adolescenten, al dan niet volgens kalenderleeftijd, gaven soms een ingewikkelde handdruk waarvan ik de stappen zorgvuldig moest memoreren. Heel soms weigerde iemand hem of was er die onmiskenbare opluchting dat het niet hoefde. Een heel enkele keer gaf je iemand heel zacht een bemoedigend kneepje, bij wijze van nonverbale ondersteuning.
Er was de klassieke zweethand en de patiënt die de hand afveegde aan de kleding, soms omstandig en demonstratief, vaker met een snelle, heimelijke beweging. Schaamte en angst lieten zich voelen. Soms ook gewoon de warmte. Bijwijlen had ik zelf zweethanden, was me heel bewust van mijn eigen handdruk.
Er was het merkwaardige fenomeen dat ik de ene vochtige handdruk echt heel vies kon vinden, en de ander eigenlijk niet. Zoals die van de ontredderde patiënt die met de snotzakdoeken nog in de hand tegenover me stond, die hand onthand bekijkend, om dan verschrikt naar mij te kijken, de schouders verontschuldigend opgetrokken.
De handdruk kon in de loop van een therapie veranderen, of verschilde bij binnenkomst met de handdruk die ter afscheid gegeven werd.
In volle coronatijd maakte iemand soms toch aanstalten. Wilde die een uitzondering zijn? Of was het de gewoonte? Toen het niet meer mocht, drong zich wel eens de vraag op: wat voor handdruk zou diegene geven?
De zitting loopt ten einde. ‘Ik wil dat wel, jou voor één keer de hand schudden. Ik heb het altijd een beetje gek gevonden dat dat niet mocht’. Ze zegt het zonder opsmuk, zonder dat randje verlangen naar goedkeuring in de intonatie. Ik merk evenmin de taxerende blik die lange tijd steevast volgde op een uitspraak waarin ze een eigen behoefte verwoordde Grote kans dat dit echt is wat ze wil. En dus schudden we elkaar de hand. Het is even wennen, voor ons allebei.
Haar hand is warm, een beetje zweterig, de handdruk net aan de slappe kant. Dat verrast me in het licht van wat ze zojuist zei en uitstraalde, en ook weer niet als ik de hele therapie voor ogen houd. Heel even twijfel ik aan mijn observatie van zojuist. Dan zegt ze gedag met een open, brede glimlach en loopt de kamer uit. Ik blijf een beetje beduusd achter. De impressie van de handdruk heeft me overvallen. Zou die gestrookt hebben met de indrukken uit al die handdrukken die erbij gehoord zouden hebben zonder pandemie? En zou de tegenstelling tussen haar handdruk en haar spreken vaker merkbaar geweest zijn? Zou ik afgerond hebben als ik deze informatie gehad had? Misschien. Misschien ook niet.
BIRGIT DE CNODDER
Leestips
Abraham, K. (1907). Letter from Karl Abraham to Sigmund Freud, August 9, 1907. The Complete Correspondence of Sigmund Freud and Karl Abraham 1907-1925 52:6-8
Hilty, R. (2020) Unpleasant Bodily Odour in a Psychoanalytic Treatment: Bridge or Drawbridge to a Troubled Past?. British Journal of Psychotherapy 36:200-215.
Kahr, B. (2006). The handshake. American Imago, Vol. 63, No. 3, 359–369.
Küchenhoff, J. (2021). The Pandemic Crisis as a Crisis of the Symbolic Order and Psychoanalytic Work Regarding Imaginary Objects. International Journal of Applied Psychoanalytic Studies 18:149-158.
Eerder verschenen in: Tijdschrift voor Psychoanalyse & haar toepassingen | Achtentwintigste jaargang | 2023 | Nummer 1 in de rubriek ‘Naast de bank’ (p30-31)
[1] In Nederland is het verplicht om onder andere bij afronding van een therapie een aantal vragenlijsten af te nemen die het resultaat ervan pretenderen te meten: routine outcome measurement (rom). Therapeuten noemen deze afname derhalve ‘rommen’.