De afvalbezuiniging

 

‘Het is gewoon een bezuinigingsmaatregel.’ Mijn cliënt kijkt mij strak aan. Hij doelt op het feit dat er in de kamer geen prullenmand meer staat. Tot voor kort was deze kamer er twee rijk. Eentje stond achter het bureau, de andere bij de deur. Daar konden cliënten bij vertrek eventuele afval in kwijt. Gewoonlijk betrof dat gebruikte zakdoeken. Toen kwam het mailtje van het facilitair dienstbedrijf. Het opende opgewekt met: ‘Wil jij ook een bijdrage leveren aan duurzaamheid?’ om dan vrij vlot te onthullen dat dit eigenlijk geen vraag was. ‘Dat komt goed uit’, was het vervolg van de intro die meedeelde dat verzamelen van vuilnis heel binnenkort in centraal geplaatste afvalcontainers zou gaan gebeuren. De week daarop waren ze een feit voor onze afdeling: de koffieautomaat kreeg gezelschap van een overmaatse afvalbak met deksel. ‘Bonk’ doet het deksel telkens als iemand er gebruik van maakt. De baliemedewerker zit nog in de gewenningsfase aan dat geluid.

Nou waren twéé vuilnisbakjes op ongeveer tien vierkante meter misschien wat overdreven. Een cliënt merkte ooit op dat die optuiging van de kamer twee plastic zakjes kostte en dus twee keer zo vervuilende was. Hij had een punt vond ik. In navolging van dat besef ontwikkelde ik de gewoonte om de inhoud van beide prullenbakken bij elkaar te mikken aan het einde van de dag. Ondertussen vroeg ik me af of dat ook iets met het contact tussen hem en mij te maken had. Wat daar ook van zij, zowel de actie als de reflectie kan ik nu achterwege laten. De vuilnisbakjes op elke kamer zijn onder de vlag van de milieuzorg ingenomen. Ik vind dat lastig. Misschien omdat de prullenmand van ouds onlosmakelijk bij het interieur van een spreekkamer hoort. Het is een minder neutraal voorwerp dan je op het eerste gezicht zou vermoeden. Zowel de positie in de ruimte ervan als de vorm krijgen aandacht bij de inrichting van zo’n kamer. Soms staan ze vlak bij de stoel waar de cliënt op zit, soms bij de deur opdat de cliënt de vieze tissues voor vertrek nog even kan droppen. Dat vuilnisbakje is er in allerlei soorten en maten. Je hebt ze gewoon open, als een prullenbakje. Propjes zakdoek worden er vaak behendig in gemikt. Een enkele keer belanden ze er naast. Meestal worden ze dan door de gooier opgeruimd, soms ook niet.

Je hebt ook prullenbakken met een klep. Een collega van me heeft een hele mooie. Op de klep staat een tijgerkop. ‘Geef maar aan de tijger’, zegt ze wel eens tegen cliënten, ‘die slokt het wel op’, doelend op de zakdoeken, en het leed dat ze bevatten bedoelend. Het is een prullenbak voor een kinderkamer. De symboliek ervan trof me. Het meeste leed in onze spreekkamers is toch terug te voeren op een gistende poel van stilstaande kindertranen.

De pedaalemmer is de andere variant. Hoe is het als je wat ontredderd een sessie verlaat en je teen op het klepje moet zien te krijgen om je vol gesnoten zakdoeken te kunnen achterlaten en dan recht ín dat vuilbakje kijkt? Wat voor fantasie roept het op bij een cliënt als er al wat in ligt? Voel je je minder alleen met je ellende, of wil je het juist niet weten dat er ook ánderen zijn die bij jóuw therapeut komen? Sommige patiënten gebruiken het vuilnisbakje niet. Ze kiezen er voor om hun gebruikte tissues mee te nemen, alsof ze hun therapeut niet willen opzadelen met de viezigheid. Of misschien willen ze de sporen van anderen niet zien. Soms kan het onderwerp van gesprek zijn. Nu heb ik dus een ander gesprek.

 

‘Ja, dat is voor het milieu.’ Ik probeer het opgewekt te laten klinken. De mail voorzag in een paar argumenten die je kon aanvoeren. Maar de maatregel stuit me zo tegen de borst, en misschien vooral het oneigenlijk ingezette milieu argument, dat ik er niet in slaag om in de toon te verbergen wat ik er echt van vind. Ik faal jammerlijk in het me ministerieel verantwoordelijk gedragen in deze. ‘Wat nou milieu, ik ben niet gek zeg, het is een bezuinigingsmaatregel, die milieushit is bijvangst ja!’, benadrukt hij opnieuw. Stilte. Op zijn minst is dat dus ook mijn indruk. Een bezuiniging verpakt in een inhoudelijk politiek correcte manipulatie. Manipulatie via de vuilbak. Het landt bij velen in een bodem die doordrenkt is van tekortgedaan worden. Sommigen kunnen deze maatregel wel degelijk waarderen als een tegemoetkoming aan hun eigen streven naar meer duurzaamheid. Bijdragen aan een groter doel kan een antwoord zijn op het eigen leed. Dat geldt niet voor deze man. Die heeft een neus ontwikkeld voor oneigenlijke argumenten. Inmiddels kan hij er boos over worden. Dat is gunstig. En het vraagt van mij eerlijkheid. ‘Ja’, zeg ik, ‘dat klopt’.

 

Wat zou de volgende maatregel kunnen zijn?

Een cliënt-BYO (bring-your-own) beker die gevuld kan worden bij de automaat. En wordt het argument dan iets in de trant van ‘gelijkwaardigheid’. Behandelaren hebben immers al lang zo’n beker. En komt er een tissue automaat? Dat zou misschien niet eens zo verkeerd zijn. Want op tissues wordt al langer bezuinigd. De tissues die van dusdanige kwaliteit waren dat je er een keer serieus in kon snuiten behoren tot het verleden. Cliënten zijn nu veroordeeld tot goedkope flodders. Die gaan soms hard en het is even een dingetje om in de gaten te houden of het einde van de doos er aan komt. Bij genoemde degelijke tissues hadden de onderste tien exemplaren van de doos een andere kleur; ze werden gradueel donkerder om te waarschuwen dat het tijd werd om de voorraad aan te vullen. Dat was een wat buitensporige luxe. Als je een beetje je best doet kan je de bodem van de huidige dozen zien naderen zonder dit hulpmiddel, al komt het voor dat je als cliënt onverwacht de laatste tissue uit de doos rukt en daar staat met een neus vol snot zonder opvang. Soms heb ik dan het gevoel of ik het leed er in wrijf, dat ik verzuimd heb in mijn zorgplicht. Soms geneer ik me gewoon voor het gebrek, aan zakdoeken op het eerste gezicht, voor de imperfectie wellicht. Soms irriteer het me. Wat dan precies? De impliciete vraag of ik dan misschien in mijn handtas toch een zakdoekje heb? De zakdoek als een speciale gift, bijna een grensoverschrijding in de context, een niet geverbaliseerde vraag om een statement van bijzonderheid.

 

Autonomie kruipt waar het niet gaan kan dus algauw brachten collega’s kleine emmertjes mee. De BYO-and-empty-yourself afvalbakjes halen we ’s morgen boven om ze aan het einde van de werkdag te legen in de centrale vuilcontainer. Het gebeurt dat er daar een kleine rij ontstaat. Een beetje zoals je dat op campings hebt. De sfeer is gemoedelijk. De maatregel is goed voor het onderlinge contact, al heeft niemand het gewaagd om dat argument boven te halen. De rij verplaatst zich dan van de container naar het spoelbakje waar warm water uitkomt. Dat ligt aan de andere kant van de tamelijk lange gang. We krijgen inderdaad zo wel wat beweging. Dat was wél nog een argument: dat de maatregel goed zou zijn voor ons algemeen welzijn. ‘Het is goed voor de leefstijl van medewerkers door een paar extra stappen te zetten!’, aldus de mail. Ik associeerde het uitroepteken met de verzaligde glimlach van een verse bekeerling. ‘Poeh, hoe mooi is dat nou toch’, schamperde ik in mezelf, ‘maar ik zou toch liever grammaticaal correct gemanipuleerd worden’, verzuchtte ik er venijnig achter aan. Het was een wat flauwe maar dankbare uitweg voor mijn irritatie over de nek van de collega die een poging gewaagd had om een positieve draai te geven aan deze opdracht van de raad van bestuur. Inmiddels zijn wij het gemor op deze maatregel voorbij en keuvelen over andere dingen. De kosten verleggen zich van de schoonmaakster naar afwassend behandelpersoneel plus een hele boel warm water. En tijdens het afwassen word ik uitgenodigd om na te denken over de manier waarop sommige cliënten gebruik maken van dit geïmproviseerde alternatief. Sommigen weigeren. Willen ze voor me zorgen door hun troep zelf in de centrale container te gooien? Niet altijd. Soms heeft de manier waarop iemand de viezigheid daarin werpt iets etalerends. Of het gaat om een demonstratie van leed waar mijn getuigenis niet voldoende voor was of van de bereidwillig aanpassing aan de machthebber dan wel ten behoeve van het milieu weet ik niet. De zelfredzame types zonder veel belangstelling voor dat milieu nemen vast een kartonnen beker mee als ik ze ophaal uit de wachtkamer. Het verbruik daarvan is exponentieel gestegen. Ze promoveren aan het einde van de sessie tot miniafvalbak. Maar de meeste cliënten gebruiken het geboden alternatief voor ze de kamer verlaten wel. Voor een flink aantal is het een uitweg die hen niet verplicht om met de stille getuige van hun leed over de gang te lopen. Eentje meldde fijntjes dat gebruik moeten maken van de afdelingsbak in strijd is met de nieuwe beroepscode[1] die zelfs centrale wachtkamers als te privacygevoelig duidt. Daar had ik niet zo direct van terug. Soms hangt om het vullen van mijn BYO prullenmand een sfeer van plezier. ‘Dat mag jij straks opruimen’, zei er eentje met een twinkeling in zijn ogen. Voor een enkeling is het een manier om nog even bij me zijn, nog even in mijn gedachten te zijn als ik ding leeg maak en afwas.

 

 

BIRGIT DE CNODDER

[1] Nieuwe beroepscode voor psychologen in Nederland

 

Leestip

 

Ik heb geen artikel gevonden dat de prullenmand centraal stelt. Als je de zoekterm ‘prullenmand’, ‘prullenbak’ of ‘vuilnisbak’ ingeeft, of de Engelse termen daarvoor, krijg je vooral artikelen die gaan over kindertherapieën. Die gaan over wat kinderen zoal in prullenbakken dumpen tijdens een sessie en wat de betekenis daarvan kan zijn. De symboliek van de inrichting van een kamer en de vuilnisbak in het bijzonder is echter gelaagd en in de zijlijn wordt er wel vaker even aan gerefereerd. En dat mensen hun viezigheid al dan niet bij hun therapeut willen dumpen is een onderwerp in bv. Ogden, T. H. (2018). The structure of experience. In: The primitive edge of experience. Routledge.

 

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *