Wist jij dit niet?

 

‘O, heeft Pieter dat niet aan jou verteld?’ De jonge basispsycholoog trekt één zorgvuldig geëpileerde wenkbrauw licht omhoog en kijkt haar collega triomfantelijk aan. Sylvania werkt hier nog niet zo lang. Het team heeft haar leren kennen als een ambitieuze jonge vrouw die veel investeert in haar werk, altijd paraat staat. En ze wil de beste zijn. ‘Nee’, antwoordt de ander beduusd. Ook voor Maarten geldt dat de inkt van zijn masterdiploma nog maar nauwelijks opgedroogd is. Ik heb ze samen in werkbegeleiding. ‘Hij was eigenlijk ook niet zo positief over jou’, gaat Sylvania verder. Ze produceert er een verontschuldigende lach bij die haar ogen niet bereikt en trekt haar kin iets in. Dat ziet er zelfgenoegzaam uit.

Over twintig jaar heb jij een dikke onderkin. De gedachte floept door mijn hoofd. Te vluchtig om na te gaan waarom zich deze venijnigheid aan mij opdringt.

 

Beiden jonge mensen zijn betrokken bij de behandeling van Pieter. Deze 35 jarige man is hier in dagopname met forse angst- en somberheidsklachten gerelateerd aan vroegkinderlijk trauma. Hij worstelt met de vraag wie hij nou eigenlijk is. Zelfontplooiing is een ding voor hem. ‘Ik heb er tot nu toe weinig van gebakken’, zei hij tijdens de intake in een zeldzaam moment van contact met zijn verdriet hierover. Meestal dekt hij de minderwaardigheidsgevoelens en gekrenktheid in dit verband toe door neerbuigend te doen over ‘carrièrejagers’. Hij heeft wel wat vrienden maar de vriendschappen zijn niet erg stabiel. Hij kan lyrisch zijn over iemand die hij in het volgende gesprek verguist. Een intieme relatie houdt zelden langer dan een paar maanden stand.

 

‘Zullen we eens kijken of we kunnen begrijpen waarom deze man jullie verschillende dingen vertelt en hij het bovendien nodig vindt om over de een negatief te doen tegen de ander?’ De neus van de jongedame gaat wat de lucht in. ‘Ik denk dat ik gewoon een beter contact met hem heb’. Haar arrogantie is indrukwekkend. Ik ga wat rechter zitten en tracht de strijdbaarheid in mezelf te doseren. ‘Misschien’, zeg ik, ‘maar mogelijk spelen er ook andere dingen’. Er glijdt een zweem van onzekerheid over Sylvania’s gezicht. Dat van Maarten ontspant wat. De sfeer in de kamer blijft drukkend. ‘Wat zou er kunnen spelen?’ Stilte van beide kanten. ‘Denk even aan wat hij vertelt over hoe zijn sociale relaties gaan. Als je daar even bij stil staat, wat valt je dan te binnen?’. Weer stilte. Ik heb het gevoel dat ik ze een examen afneem. ‘Hij vertelt jullie verschillende dingen en nu sta je eigenlijk tegenover elkaar’, leg ik de bal voor open doel. Voor mijn gevoel dan toch. Geen van twee kopt hem in. Het is veel te spannend voor hen om de gedachten de vrije loop te laten. Dat heeft misschien niet alleen te maken met deze supervisieachtige setting of met het feit dat beiden nog niet zo lang aan het werk zijn. Mogelijk is het een onderdeel van de dynamiek met deze patiënt. Hij heeft wat kanten in zichzelf die hij moeilijk bij elkaar kan brengen -fragmentatie in de persoonlijkheid zo je wil- en bovendien speelt dus ongenoegen over wat hij tot nu toe bereikt heeft. Hij deelt de wereld op in ‘winnaars’ en ‘verliezers’. De jonge mensen pikken dit op en maken van de uitnodiging tot reflectie een krachtmeting. En ze zijn allebei als de dood om in team ‘verlies’ te eindigen. ‘Ik denk dat we te maken hebben met een voorbeeld van teamsplitting kijken’, verlos ik hen.

 

Splitten is een notoir ondermijnend mechanisme in teams (Green, 2018). Gabbard (1989) beschreef het uitgebreid in de context van opnamesettingen. Het fenomeen is vooral bekend bij teams waar mensen met een ‘persoonlijkheidsstoornis’ behandeld worden en er sprake is van ‘fragmentatie’ in de persoonlijkheidsstructuur. Cliënten hebben een arsenaal aan ‘brillen’ waardoor ze naar anderen, zichzelf en relaties kijken maar hebben doorgaans weinig of geen zicht op het feit dat ze eigenaar zijn van die hele brillenwinkel. Als ze er eentje opzetten dan zijn alle anderen er even niet. Er is vaak een kleine afdeling ‘roze brillen’ en een aanzienlijk groter departement ‘zwarte brillen’. Cliënten beleven aldus hun diverse behandelaren en zichzelf in het contact met hen nogal uiteenlopend. De affectieve kleur van het contact tussen een duo cliënt – behandelaar kan alles van warm en welwillend tot wantrouwend en vijandig zijn[1]. Wie of wat de cliënt van zijn behandelaren ‘maakt’ beïnvloedt hen eveneens. Het kleurt het beeld dat ze hebben van de cliënt en soms gaan ze zich daarnaar gedragen[2]. Dat kan resulteren in pittige teamdiscussies waarin teamleden vijandig tegenover elkaar komen te staan. Een veel voorkomende ‘verdeling’ is zorg versus begrenzen; een verdeling in ‘de goeien’ en ‘de slechten’ in de beleving van de cliënt. Die laatste ‘rol’ is meestal lastiger om te verdragen voor een behandelaar en al helemaal wanneer collega’s ingezogen zijn in de dynamiek en de collega in kwestie ook door een zwartige bril zien. Indien niet goed ondervangen, staat het de samenwerking stevig in de weg. Soms is de polarisatie zo heftig dat het team opgeblazen wordt. Het meest kwalijke voor de client is dat hij nooit helemaal in beeld is maar bij verschillende behandelaren telkens maar voor een deel. Daarmee wordt de problematiek versterkt. Grip krijgen op wat er gebeurt is lastig omdat het proces vaak goeddeels onbewust is.

 

‘Je bedoelt dat ie ons tegen elkaar uitspeelt’, zegt Sylvania wijsneuzerig. Ze legt met deze opmerking onwillekeurig de vinger op de zere plek van dit concept. ‘Uitspelen’ doet een bewuste intentie vermoeden. Die is er niet. Ja, teamleden komen bij splitting tegenover elkaar te staan. En nee, dat is niet de schúld van de cliënt. Het is niet zo dat het team een soort weerloos corpus is dat alleen maar reageert. De relationele psychoanalytische stroming wijst er op dat teamleden een inbreng hebben in de interactie met diegenen die ze onder behandeling hebben (Green, 2018). Behandelaren hebben hun eigen geschiedenissen, gevoeligheden, misschien ook gedoetjes onderling. De cliënt is geenszins verantwoordelijk voor het gedoe in het team. Sterker nog, het is aan het team om het hele gebeuren te tackelen.

 

Zoals dit subteampje hier nu zit, lijkt het thema ‘concurrentie’ de splijtzwam. Dat is iets van deze cliënt, maar wellicht ook van hen. Onwillekeurig dwaal ik af naar de context waarin deze jonge mensen hun opleiding kregen. Zit het niet al heel vroeg in onze opleidingen, een cultuur die concurrentie verheerlijkt? Eerst is er tijdens de jaren van de bachelor en de master de afvalrace. Dat hebben deze twee overleefd. Ze staan nu voor de moordende concurrentie die er is om een plek in de vervolgopleiding tot gezondheidspsycholoog te veroveren. Daar zijn ze beiden mee bezig. En daarna misschien door naar de opleiding tot klinisch psycholoog?[3] Ook die is doordrenkt met het thema ‘winnen versus verliezen’. Ik herinner mij het zogenaamde ‘research game’ dat de apotheose moest zijn van het blok onderzoek tijdens mijn eigen KP opleiding. Waarom de dag met een Engelse term gemerkt moest worden bleef een raadsel. Misschien klonk ‘onderzoeksspelletje’ een beetje lullig. De groep werd opgedeeld in kleinere groepen die tegen elkaar moesten strijden met als inzet: ‘het beste onderzoeksvoorstel’. De opleiders deden mee. Zij speelden voor ‘ZonMw[4]’. In een an sich best leuke KP groep ontpopte zich die dag een venijnige strijd. Wantrouwen en ellenbogenwerk werden gepromoot. ‘Lord of the flies’ toestanden is misschien wat overdreven maar vriendelijk was het toch ook niet. Een deel van ons merkte bij de presentatie van de verschillende voorstellen dat voorstel drie voorstel één mooi aanvulde. De discussie erover werd afgekapt. ‘Er moet één winnaar komen, zo gaat het in het echt ook’. Welkom in de wereld van de wetenschap, dacht ik toen zuur. Was het niet Stanislav Menshikov die een keer zei dat competitiviteit een vergissing is[5]?

 

Waarom moet ik hier aan denken terwijl ik met deze twee jonge mensen in gesprek ben over precies deze cliënt? Wat zijn de onbewuste processen die hier meespelen? Wat wordt uitgeageerd in plaats van doordacht? Concurrentie speelt tussen deze twee jonge mensen én in de cliënt waar ze allebei bij betrokken zijn. Het is geen gezonde rivaliteit die het streven naar zelfontplooiing aanjaagt in Pieter. Het verlamt hem. De hypothese rijst dat hij in gesprek met Sylvania opener kan zijn omdat hij haar op dit punt als minder bedreigend ervaart dan haar collega. Ze heeft een voor haar leeftijd niet heel bijzonder CV[6] en voor Pieter is dat is geruststellend als hij dat afzet tegen het zijne. Maarten daarentegen promoveert bijna. In de loop van Pieters therapie zal blijken dat hem dat flink steekt, ‘zo’n blaag die denkt dat hij het kan maken’. Tegelijk zit een zekere frustratie omtrent het thema rivaliteit ook in beide jonge mensen. Beide pikken het thema dat aan hen uitbesteed wordt vanuit hun eigen geschiedenissen makkelijk op.

 

Terwijl ik met Maarten zijn positie in het contact met Pieter uitpluis en hem erkenning geef voor de ongemakkelijkheid van de ‘bad object rol’, barst Sylvania in tranen uit. ‘Je vindt dat hij het moeilijker heeft dan ik, en daarbij, je mag hem liever’, bijt ze me toe. De onderkin gedachte passeert weer. Dat het een waarschuwing was had ik gemist. Grrr, wat is het lastig om je eigen onbewuste te tackelen. Daar heb je een spiegel voor nodig. Wat ik zie in degene me nu voorgehouden wordt is niet bepaald leuk. Het klopt eigenlijk wel dat ik spijts mijn begrip voor haar achtergrond haar arrogantie knap irritant vind. Misschien heb ik hun strijd wel wat versterkt zonder het helemaal door te hebben. En is er ook strijd tussen mij en haar? Moet ik onderzoeken of ik jaloers ben op haar jeugdigheid of zo? Wat is er gaande dat ík nog niet wist? Ik zit natuurlijk dichter tegen de onderkinnenleeftijd aan dan zij. Als ik er achter aan bedenk dat het niet zo voor hand ligt dat dat mijn lot gaat zijn gezien de vorm van mijn gezicht weet ik het zeker: ik heb wat uitzoekwerk in mijn intervisiegroep. Tja, nergens is er een auteur die beweert dat weten helemaal beschermt tegen besmetting.

 

 

 

[1]  In vaktermen kan je zeggen dat in het contact met verschillende behandelaren verschillende objectrelaties geactiveerd worden. Overigens is voor cliënten zelf dat splitten ook lastig maar (een tijd) nodig om overeind te blijven. De afgesplitste delen zijn vaak in strijdt met elkaar, het deel dat verlangt naar toevertrouwen staat bijvoorbeeld lijnrecht tegenover het deel dat vinnig wantrouwen naar iedereen en alles inzet om te overleven. Zo kan het dat sommige behandelaren voornamelijk ‘het goede object’ worden, anderen ‘het slechte’. De wisseling kan ook in tijd plaatsvinden met één behandelaar die zich verheerlijkt en dan weer verguisd gaat voelen.

[2] Dat is de zogenaamde ‘projectieve identificatie’. De relationele psychoanalytici wijzen er op dat projectie en projectieve identificatie niet alleen van de cliënt zijn. Het is iets wat in de interactie gebeurt. Ze wijzen er op dat het nogal arrogant is als behandelaren denken te weten wat van henzelf is en wat van de cliënt. Leertherapie helpt om de eigen rolresponsiviteit te kennen, maar het is niet altijd evident om te ontrafelen wat van wie is, als het al helemaal mogelijk zou zijn.

[3] Klinisch Psycholoog is een beschermde titel in Nederland die je krijgt na een 4 jarige vervolgopleiding die je doet nadat je de 2 jarige opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog gedaan hebt. Die kan je pas doen als je je master afgerond hebt.

[4] Dat is een organisatie die subsidie aan onderzoek verleent als ze het voorstel voor zo’n onderzoek goedkeuren.

[5] Dit is het antwoord dat Brian Redhead kreeg tijdens de conferentie ‘Art meets Science and Spirituality in a Changing Economy’ die in 1990 plaats vond van Stanislav Menshikov, econoom. De conferentie was georganiseerd door de kunstenaar Louwrien Wijers in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Redhead vroeg Menshikov of competitiviteit een zwakte is van de mens. Menshikov: ‘nee, geen zwakte, het is een vergissing’. Het is een vergissing omdat samenwerking, noem het integratie, over het algemeen meer oplevert dan concurrentie.

https://www.youtube.com/watch?v=hfHzfonAgX4, min 2.59

[6] Sinds de komst van LinkedIn kunnen cliënten dat gewoon opzoeken en velen doen dat ook.

 

 

 

BIRGIT DE CNODDER

 

Leestips

 

Gabbard, G. O. ( 1989). Splitting in hospital treatment. The American Journal of Psychiatry, 146(4), 444 – 451

 

Green, H. (2018). Team splitting and the ‘borderline personality’: a relational reframe. Psychoanalytic Psychotherapy. 32:249-266

 

Tip van een lezer van het verhaal n.a.v. het stuk over het ‘researchgame’. Dank je wel, Noortje van Goch!

Melissa S Anderson, Emily A Ronning, Raymond De Vries, Brian C Martinson: ‘The perverse effects of competition on scientists’ work and relationships’.

Sci Eng Ethics. 2007 Dec;13(4):437-61. doi: 10.1007/s11948-007-9042-5. Epub 2007 Nov 21

https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/18030595/

 

 

 

 

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *