Goed bedoeld

 

‘En toen ging dat wijf krijsen!’ Tegenover mij zit Wes, 31 jaar. Verbijstering en irritatie wisselen elkaar af op zijn gezicht. Ritmisch knijpt hij zijn lippen samen. De tattoo op zijn rechterwang beweegt mee. Een wat vervaarlijk ogende vogel fladdert zenuwachtig.

Ik ken Wes al een tijdje. Het leven is tot nu toe niet zo lief voor hem geweest, hij niet voor anderen. Maar sinds zijn detentie er op zit gaat het aardig goed met hem. Hij ziet zijn kinderen zo nu en dan weer, werkt, heeft een hobby opgepakt, houdt zich ver van het criminele milieu. En hij woont zelfstandig. De woningbouwvereniging heeft hem ondergebracht in een wijk met slechts een paar sociale woningen te midden allemaal koophuizen.  Daar heeft hij plezier in. ‘Voor een keer ben ik niet ondergebracht in een getto’. Ik herinner me vooral de pretlichtjes in zijn ogen bij deze uitspraak.

Hij wilde er echt graag iets van maken deze keer. Op een ochtend had hij aangebeld bij de achterburen. ‘Ik wilde een paar dingen ophangen tegen de tuinmuur die op de erfgrens staat en het is wel zo netjes om dat te vragen.’ Zijn toon verraadt een grote behoefte aan erkenning voor dit uitermate sociale gedrag. Tot dusverre geslaagde re-integratie zou je denken. Toen vroeg de buurvrouw wáár hij dan precies wilde boren. Het zou kunnen dat ze er ietwat wantrouwend bij keek. En Wes, vast van plan het perfect te doen, was op haar tuintafel geklommen om zicht te hebben op zijn eigen achtertuin. Zodoende kon hij de precieze plek waar hij wilde boren lokaliseren voor haar. ‘Ik zei nog: dat ding kan het wel hebben, maar ze gilde alles bij elkaar, als een speenvarken.’ Buurvrouw had hem toegebeten of hij dat thuis ook deed. Als dat zo uitkwam vast wel. Die gedachte hou ik voor mezelf. ‘En toen kon ik haar wel de tanden uit de bek slaan.’ ‘Mmm’, probeer ik tijd te creëren om te voelen wat hij nou eigenlijk tracht te vertellen. Er hangt een dikke deken ongemak in de kamer.

 

De film die Wes levendig schetst ontvouwt zich voor mijn geestesoog en zou niet misstaan in een slapstick als het in essentie niet zo dramatisch was. De wat impulsieve Wes, hunkerend naar goedkeuring en gehinderd door de niet aflatende gevolgen van de pedagogische verwaarlozing die, naast andere rottige zaken, al vroeg zijn deel was, dacht beleefd en behulpzaam goede burenverhoudingen te dienen en wordt getrakteerd op gekrijs van een geschokte buurvrouw. Zijn inschatting dat de tafel zijn gewicht kon dragen klopt ongetwijfeld. Hij was in de laatste fase van zijn straf werkzaam in de houtwerkplaats. Meubels maken is zijn ding. Mooie, stevige tafels en stoelen die lang meegaan en tegen een stootje kunnen. Waar je best op kan staan als het nodig is dus. Dat het op een of andere manier toch handig is om even te overleggen als je op ándermans tafel wilt klimmen, had hij dan weer niet zo helder voor de bril. Iets met grenzen of zo. Met zijn goed bedoelde actie heeft hij de vrouw ongetwijfeld overvallen en dat heeft ze hem laten weten ook.

 

‘Tanden uit de bek slaan?’ De wang-vogel stopt midden in zijn vlucht en verschrompelt dan een beetje. Ik hoor het sissende geluid van de lucht die Wes tussen zijn lippen laat ontsnappen.

‘Ja, tanden uit de bek slaan. Haar iets geven om zich echt druk over te maken! Ze vond verdomme ook nog dat ik sorry moest zeggen!’

De deken wordt zwaarder.

‘Soort van ongevraagd op iemands tafel klimmen is niet iets om je excuses voor aan te bieden?’, begeef ik me op glad ijs. Ik probeer een pedagogisch – belerende toon te vermijden en faal. Eén tel kijkt hij me woedend aan. Dan draait hij zich een beetje van me weg. Een vogeloog priemt. ‘Ze bleef maar gillen, de hele buurt kon het horen!’

Hij schaamt zich kapot, gaat door me heen.

 

Schuld en schaamte worden nogal eens over één kam geschoren. Het zijn beide zelfbewuste emoties (Paassen, 2012) en ze zijn beide belangrijk om je sociale interacties met anderen te regelen. Maar waar bij schuld de nadruk ligt op een besef dat je de ander benadeeld hebt, of zou hebben -dat gaat dan over schuldgevoel-, gaat schaamte over een negatieve beoordeling van het zelf. De klassieke reactie is dan je terugtrekken, ‘in de grond willen zakken’. Maar een agressieve reactie is zeker niet uitzonderlijk. Woede kan schaamte afweren (Schalkwijk, 2012). Dat lijkt dan schaamteloos. En dat roept later doorgaans weer extra schaamte op, zeker als de woede geleid heeft tot agressief gedrag.

Schaamte is vaak een ferme lastigheid in de therapiekamer. In behandeling gaan mensen over zichzelf nadenken. Onvermijdelijk komen ze dan dingen tegen waar ze niet zo trots op zijn. Dat vraagt om behoedzaam verkennen zonder in te wrijven. Dikwijls is de evenwichtsbalk smal.

 

Ik laat een stilte vallen. Ik weet even niet zo gauw hoe ik dit moet aanvliegen. Die pedagogische verwaarlozing ligt gevoelig. Menige vriendin heeft hem laten zitten toen ze er achter kwam dat niemand de moeite had genomen om hem essentiële tafelmanieren bij te brengen bijvoorbeeld. Het incident met de buurvrouw is een variant hier op. Hij heeft inmiddels ergens de bel van respect voor interpersoonlijke ruimte horen luiden getuige zijn initiatief om te willen overleggen met zijn buren. Maar de klepel is nog zoek. De buurvrouw heeft met haar gegil precies dát er onwillekeurig ingewreven. Hij heeft zich betrapt gevoeld op zijn onvermogen die het resultaat van de verwaarlozing is. Hij beseft zijn achterstand maar al te goed en de krenking is immens. Er is primair geen schuldgevoel dat hij de vrouw zo heeft laten schrikken. Er is diepe, diepe schaamte. Om wie hij is. Het gegil was een niet te negeren bevestiging dat hij niet de leuke buurman is die hij zo dolgraag wil zijn. Voor altijd het getto-eendenjong in deze burgerlijke bijt. Hú, hoe geef ik hem erkenning zonder hem klein te maken?

 

‘Maar dat heb ik niet gedaan.’ Hij gaat wat rechter zitten en kijkt mij aan.

De intense schaamte moet hem daar en dan overvallen hebben met zo’n kracht dat aanval bijna de enige verdediging was. Maar hij was weg gelopen. Dat had de tanden van de buurvrouw gespaard en zijn zelfgevoel behoed voor verdere erosie.

Het is een precair moment. Ik kijk hem met een mengeling van warmte en trots aan zonder iets te zeggen en knik nauwelijks zichtbaar. Als ik hem al te uitbundig prijs voor de zelfbeheersing die topsport geweest moet zijn, beschaam ik hem tegelijk. Hij haat het dat dit soort dingen nog steeds zo ingewikkeld zijn voor hem. Hij is de enige die de vaandeldrager van deze overwinning mag zijn.

De vogel vouwt zijn vleugels, de deken wordt lichter.

‘Je mag best zeggen dat je dit knap vindt hoor’, zegt hij dan. De toon van de opmerking houdt het midden tussen humor en verwijt. ‘Ah, ja, dat vind ik ook, ik wist alleen niet zo goed of ik dat mocht zeggen’, reageer ik wat verbouwereerd en tamelijk primair. ‘Moeilijk hé’, grapt hij, ‘die ongeschreven regels’.

 

 

 

 

BIRGIT DE CNODDER

 

Leestips

 

Paassen, van, F. (2012). Over schuld en schuldgevoel: een psychodynamisch perspectief. Tijdschrift voor Psychotherapie. 6, pp 425 – 441

 

Schalkwijk, F. (2012). Schaamte in psychotherapie. Tijdschrift voor Psychotherapie. 5, pp 368-380

 

 

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *